Перевод: с английского на все языки

со всех языков на английский

do some skiing

Толкование Перевод

1 do some skiing

do some skiing

een beetje skiën

English-Dutch dictionary > do some skiing
2 do

n. feest; doen (grammatika, gebiedende wijs), bedrog
--------
v. doen; voldoende zijn; klaarkomen; spelen; voor de gek houden

do¹

[ doe:] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: ook do's〉

1 〈Brits-Engels; informeel〉 partij ⇒ feest

♦voorbeelden:

¶ do's and don'ts • wat wel en wat niet mag

→ fair fair/

————————

do²

〈 does, did, done〉

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 doen ⇒ handelen, zich gedragen

2 het stellen ⇒ zich voelen

3 aan de hand zijn ⇒ gebeuren

4 klaar zijn ⇒ opgehouden zijn/hebben

5 geschikt/bruikbaar zijn ⇒ voldoen, volstaan

6 〈 informeel〉 het (moeten) doen ⇒ het stellen

♦voorbeelden:

1   don't! • niet doen!, schei uit!

     he did well to refuse that offer • hij deed er goed aan dat aanbod te weigeren

     she was hard done by • zij was oneerlijk behandeld

     do well/badly by someone • iemand goed/slecht behandelen

     do as you would be done by • wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet

     〈 spreekwoord〉 do as you would be done by • wat u niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet

     do as you please • doe wat je wilt

     〈 spreekwoord〉 do or die • pompen of verzuipen

2   how do you do • aangenaam, hoe maakt u het

     business is doing well • de zaken gaan goed

     he is doing well • het gaat goed met hem

     do well out of selling souvenirs • aardig profiteren van het verkopen van souvenirs

3   〈 informeel〉 nothing doing • er gebeurt (hier) niets; daar komt niets van in

     〈 informeel〉 he made a pass at her, but nothing doing • hij probeerde haar te versieren, maar geen kans

     what's doing in London? • wat is er in Londen te doen?

4   have done! • schei uit!

     Jack had done with eating • Jack was klaar met eten

     have/ 〈 informeel〉 be done with someone • niets meer te maken (willen) hebben met iemand

     have done with it • er de brui aan gegeven hebben

5   this copy won't do • deze kopie is niet goed genoeg

     the dress must be made to do for a while yet • deze jurk moet nog een poosje meegaan

     it doesn't do to worry like that • het haalt niets uit je zo'n zorgen te maken

     it doesn't do to say such things • zoiets hoor je niet te zeggen

     nothing doing • het haalt niets uit

     that will do! • en nou is 't uit!

     that doesn't/won't do • dat lukt niet; daar kan ik geen genoegen mee nemen

     it will do tomorrow, tomorrow will do • morgen kan ook nog/is het ook goed

     Joan will do as my helper • Joan kan ik als mijn helper gebruiken

     that coat will do as/for a blanket • die jas kan (wel) als deken dienen

     that will do for me • dat is wel genoeg voor mij

6   that will do nicely • dat is prima

     do well/badly for something • goed/slecht voorzien zijn van iets

     he can (make) do with very little food • hij heeft maar weinig eten nodig

     they'll have to do with what they've got • ze zullen het moeten doen met wat ze hebben

     I can't do without music • ik kan niet zonder muziek

¶ 〈 informeel〉 nothing to do with • niets mee te maken

     〈 informeel〉 do away with • wegdoen/gooien, een eind maken aan; afschaffen 〈 doodstraf, instituut e.d.〉

     〈 informeel〉 do away with someone • iemand uit de weg ruimen, iemand afmaken

     〈 informeel〉 do away with oneself • zelfmoord plegen

     how does this jacket do up? • hoe gaat dit jasje dicht?

     〈Brits-Engels; informeel〉 do for someone • het huishouden doen voor iemand, werkster zijn bij iemand

     〈 informeel〉 I'm done for • ik ben er geweest, het is met mij gedaan

     〈 informeel〉 what will we do for water? • hoe komen we aan water?

     I could do with a few quid • ik zou best een paar pond kunnen gebruiken

     it's got nothing to do with you • jij staat erbuiten

     he has/ 〈 Brits-Engels〉 is something to do with • hij heeft iets te maken met

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 doen 〈 iets abstracts〉

2 bezig zijn met 〈iets concreets/bestaands〉 ⇒ doen; opknappen, in orde brengen, herstellen; oplossen 〈puzzels e.d.〉; studeren 〈enz.〉

3 maken ⇒ doen ontstaan/worden

4 (aan)doen ⇒ geven, veroorzaken

5 beëindigen ⇒ afhandelen, afmaken; 〈informeel; figuurlijk〉 uitputten, kapotmaken

6 〈 culinaria〉 bereiden ⇒ klaarmaken

7 (de rol) spelen (van) 〈 ook figuurlijk〉 ⇒ 〈 bij uitbreiding〉 nadoen

8 rijden ⇒ afleggen

9 〈 informeel〉 bezoeken ⇒ bekijken, doen

10 〈 informeel〉 beetnemen ⇒ afzetten, neppen

11 handelen in ⇒ verkopen, hebben

12 ontvangen ⇒ onthalen

13 〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 dienen ⇒ volstaan, schikken

14 〈 slang〉 uitzitten 〈 een straf〉

15 〈 informeel〉 overvallen ⇒ beroven

16 〈 slang〉 neuken ⇒ naaien, het doen met

♦voorbeelden:

1   do battle • slag leveren

     do one's best • zijn best doen

     do business with • zaken doen met

     do a concert • een concert geven

     do a dance • een dans uitvoeren

     do exams • examens afleggen/doen

     do hard work • hard werken

     do some skiing • een beetje skiën

     he did all the talking at the meeting • hij voerde steeds het woord op de vergadering

     do it yourself • het zelf doen; doe het zelf

     if you want to go, do it now • als je wilt gaan, doe het dan nu

     it isn't done • zoiets doet men niet

     it does something for/to me • het doet me wat, het geeft me een kick

     that embroidered M does something for/to your dress • die geborduurde M geeft je jurk net dat beetje extra

     what can I do for you? • wat kan ik voor je doen?; 〈 in winkel〉wat mag het zijn?

     well done! • goed zo!, knap gedaan!

     do something again/ 〈 Amerikaans-Engels〉 over • iets overdoen

2   I still have to do the bedroom/dishes • ik moet de slaapkamer/vaat nog doen

     do a degree • studeren voor een (universitaire) graad

     do one's duty • zijn plicht doen

     do one's face • zijn gezicht/zich opmaken

     do psychology • psychologie studeren

     they did the dining room in blue and white • zij hebben de eetkamer in blauw en wit ingericht

     do his service • in dienst zijn

     have one's teeth done • zijn tanden laten nakijken/behandelen

     do the windows • de ramen lappen

     do out • grondig onder handen nemen/schoonmaken/opruimen

     do a room over • de kamer weer eens opknappen

     do up the kitchen • de keuken opknappen

     do up (in) a parcel • een pakje maken (van)

     do a house up • een huis renoveren/restaureren

     she did her hair up • ze stak haar haar op

     do oneself up • zich opmaken, zich opdoffen

3   the storm did a lot of damage • de storm richtte heel wat schade aan

     do an omelette • een omelet bakken

     do a story • een verhaal schrijven

     do a translation • een vertaling maken

     do wonders • wonderen verrichten

4   it does her credit • het strekt haar tot eer

     do someone a favour • iemand een dienst bewijzen

     it does me good • het doet me goed

     〈 ironisch〉 much good may it do you! • veel geluk ermee!

     it does one no harm • het kan geen kwaad

5   the day was done • de dag was ten einde

     the girls were really done • de meisjes waren bekaf

     I have/ 〈 informeel〉 am done cleaning • ik ben klaar met de schoonmaak

     done in • bekaf, afgepeigerd

     〈 slang〉 do someone in • iemand van kant maken

     get done with something • iets afmaken

6   I usually do the meat in the oven • ik doe het vlees meestal in de oven

     the potatoes aren't done yet • de aardappelen zijn nog niet gaar

     how do you want your steak done? • hoe wil jij je biefstuk?

     well done • goed doorbakken 〈 van vlees〉

7   she did a perfect Thatcher • ze gaf een perfecte imitatie van Thatcher

     he did the villain • hij speelde de schurkenrol

8   do 50 mph. • 80 km/uur rijden

9   do Europe in five days • Europa bezoeken/doen in vijf dagen

10 〈Brits-Engels; slang〉 Sheila's been done (down) • Sheila heeft zich laten afzetten

     do someone for \\td100 • iemand voor honderd dollar afzetten

     do a child out of its prize • een kind zijn prijs afhandig maken

11 we don't do eggs • we verkopen geen eieren

     we do only B\\teB • we hebben enkel kamer met ontbijt

12 he does himself well • hij zorgt wel dat hij niets te kort komt

13 it will do the children for a house • het zal de kinderen tot huis dienen

15 we did a shop in Soho • we hebben een zaak in Soho overvallen

     do a place over • een woning plunderen

¶ that's done it! • gelukt!; nou is 't uit/naar de knoppen

     that does it! • dat doet de deur dicht!

     I've done it again • ik heb het weer verknoeid/verknald

     that does me • daar kan ik (met m'n pet) niet bij

     a boiled egg will do me • ik heb genoeg aan een gekookt ei

     what are you doing with yourself? • wat voer je tegenwoordig uit?

     they did not know what to do with themselves • ze verveelden zich

     if you don't stop now, I'll do you! • als je nu niet ophoudt, doe ik je wat!/dan zal ik je!

     do someone/something down • iemand/iets kleineren

     do someone down • iemand beduvelen/belazeren

     〈voornamelijk Brits-Engels; slang〉 do someone over • iemand aftuigen

     over and done with • voltooid verleden tijd

     do up a zip/a coat • een rits/jas dichtdoen

     would you do me up please • wil jij mijn rits even voor me dicht doen

III 〈 hulpwerkwoord〉

1 〈om inversie en ontkenning mogelijk te maken; onvertaald〉

2 〈als vervanging voor een eerder gebruikt werkwoord; voornamelijk onvertaald; soms〉 doen

3 〈om nadruk mogelijk te maken; voornamelijk te vertalen door een bijwoord〉

♦voorbeelden:

1   do you know him? • ken je hem?

     I don't know him • ik ken hem niet

2   he laughed and so did she • hij lachte, en zij (lachte/deed dat) ook

     I treat my friends as he does his enemies: badly • ik behandel mijn vrienden zoals hij zijn vijanden: slecht

     he worked harder than he'd ever done before • hij werkte harder dan (hij vroeger) ooit (gedaan had)

     ‘I take it it's true’ ‘So do I/But I don't’ • ‘Ik neem aan dat het waar is’ ‘Ik ook/Ik niet’

     he writes well, doesn't he? • hij schrijft goed, niet (waar)?/vind je niet?

     ‘Did you see it?’ ‘I did/I didn't’ • ‘Heb jij het gezien?’ ‘Ja/Neen’

     ‘He sold his car’ ‘Did he?’ • ‘Hij heeft zijn auto verkocht’ ‘Echt (waar)?’

     〈 informeel〉 they behave strangely, do women • ze doen rare dingen, de vrouwen

3   you did tell him • je hebt het hem wél gezegd

     I do love you • ik hou echt van je

     do come in! • kom toch binnen!

English-Dutch dictionary > do
3 time

time [taɪm]

temps ⇒ 1 (a)-(e), 1 (m), 1 (o) durée ⇒ 1 (e) heure ⇒ 1 (f), 1 (g), 1 (m) moment ⇒ 1 (i), 1 (j) fois ⇒ 1 (k) époque ⇒ 1 (o) fin ⇒ 1 (r) mesure ⇒ 1 (u) chronométrer ⇒ 2 (a) fixer l'heure de ⇒ 2 (b) choisir le moment de ⇒ 2 (c) régler ⇒ 2 (d)

1 noun

(a) (continuous stretch of time) temps m;

∎ as time goes by avec le temps;

∎ the price has gone up over time le prix a augmenté avec le temps;

∎ it's only a matter or a question of time ce n'est qu'une question de temps;

∎ these things take time cela ne se fait pas du jour au lendemain;

∎ to have time on one's hands or time to spare avoir du temps;

∎ time hangs heavy on his hands le temps lui pèse, il trouve le temps long;

∎ since the dawn of time depuis la nuit des temps;

∎ time flies le temps passe vite;

∎ doesn't time fly! comme le temps passe vite!;

∎ time heals all wounds le temps guérit tout;

∎ only time will tell seul l'avenir nous le dira;

∎ time will prove me right l'avenir me donnera raison;

∎ it's a race against time c'est une course contre la montre;

∎ they're working against time to save her ils ne disposent que de très peu de temps pour la sauver;

∎ time is on our side le temps joue en notre faveur;

∎ time out of mind de temps immémorial, de toute éternité;

∎ time is money le temps, c'est de l'argent;

∎ proverb time and tide wait for no man les événements n'attendent personne

(b) (period of time spent on particular activity) temps m;

∎ there's no time to lose il n'y a pas de temps à perdre;

∎ he lost no time in telling me il s'est empressé de me le dire;

∎ to make up for lost time rattraper le temps perdu;

∎ to make good/poor time doing sth mettre peu de temps/longtemps à faire qch;

∎ I passed the time reading j'ai passé mon temps à lire;

∎ take your time prenez votre temps;

∎ take your time over it prenez le temps qu'il faudra;

∎ it took me all my time just to get here! avec le temps que j'ai mis pour arriver ici!;

∎ you took your time about it! tu en as mis du temps!;

∎ she took the time to explain it to us elle a pris le temps de nous l'expliquer;

∎ she made the time to read the report elle a pris le temps de lire le rapport;

∎ I can always make time for you pour vous, je suis toujours là;

∎ I spend half/all my time cleaning up je passe la moitié de/tout mon temps à faire le ménage;

∎ half the time he doesn't know what he's doing la moitié du temps il ne sait pas ce qu'il fait;

∎ most of the time la plupart du temps;

∎ he was ill part or some of the time il a été malade une partie du temps;

∎ it rained part or some of the time il a plu par moments;

∎ we spend the better part of our time working nous passons le plus clair de notre temps à travailler;

∎ I start in three weeks' time je commence dans trois semaines;

∎ they'll have finished the project in three weeks' time ils auront terminé le projet dans trois semaines;

∎ all in good time! chaque chose en son temps!;

∎ I'll finish it in my own good time je le finirai quand bon me semblera;

∎ in no time (at all), in next to no time en un rien de temps, en moins de rien

(c) (available period of time) temps m;

∎ I haven't (the) time to do the shopping je n'ai pas le temps de faire les courses;

∎ I've no time for gossip je n'ai pas de temps à perdre en bavardages;

∎ I've no time for that sort of attitude je ne supporte pas ce genre de mentalité;

∎ he has no time for sycophants/for laziness il n'a pas de temps à perdre avec les flatteurs/les paresseux;

∎ my time is my own mon temps m'appartient;

∎ my time is not my own je ne suis pas libre de mon temps;

∎ we've just got time to catch the train on a juste le temps d'attraper le train;

∎ that doesn't leave them much time to get ready cela ne leur laisse guère de temps pour se préparer;

∎ you'll have to find the time to see her il faut que tu trouves le temps de la voir;

∎ you have plenty of time to finish it vous avez largement le temps de le finir;

∎ we've got plenty of time or all the time in the world nous avons tout le temps

(d) (while) temps m;

∎ after a time après un (certain) temps;

∎ a long time longtemps;

∎ a long time ago il y a longtemps;

∎ it's a long time since we've been out for a meal together ça fait longtemps que nous ne sommes pas sortis dîner ensemble;

∎ she's been dreaming of this for a long time now voilà longtemps qu'elle en rêve;

∎ he waited for a long time il a attendu longtemps;

∎ I worked for a long time as a translator j'ai travaillé (pendant) longtemps comme traducteur;

∎ for a long time he refused to eat meat il a (pendant) longtemps refusé de manger de la viande;

∎ it'll be a long time before I do that again je ne suis pas près de recommencer, je ne recommencerai pas de si tôt ou de sitôt;

∎ the car takes a long time to warm up la voiture met longtemps à chauffer;

∎ you took a long time! tu en as mis du temps!, il t'en a fallu du temps!;

∎ familiar long time no see! ça faisait longtemps!;

∎ a short time peu de temps;

∎ after a short time peu (de temps) après;

∎ a short time before their wedding peu avant leur mariage;

∎ she's going to stay with us for a short time elle va rester avec nous pendant quelque temps;

∎ in the shortest possible time dans les plus brefs délais, le plus vite ou tôt possible;

∎ after some time au bout de quelque temps, après un certain temps;

∎ some time after their trip quelque temps après leur voyage;

∎ some time ago il y a quelque temps;

∎ for some time past depuis quelque temps;

∎ for some time (to come) pendant quelque temps;

∎ it's the best film I've seen for some time c'est le meilleur film que j'aie vu depuis un moment;

∎ it will take (quite) some time to repair il va falloir pas mal de temps pour le réparer;

∎ all this time pendant tout ce temps

(e) (time taken or required to do something) temps m, durée f;

∎ the flying time to Madrid is two hours la durée du vol pour Madrid est de deux heures;

∎ the cooking time is two hours le temps de cuisson est de deux heures;

∎ the winner's time was under four minutes le gagnant a fait un temps de moins de quatre minutes;

∎ 1 minute 34 seconds is her best/a good time 1 minute 34 secondes, c'est son meilleur temps/un bon temps;

∎ it takes time cela prend du temps;

∎ how much time will it take? combien de temps cela prendra-t-il?;

∎ she finished in half the time it took me to finish elle a mis deux fois moins de temps que moi pour finir

(f) (by clock) heure f;

∎ what time is it?, what's the time? quelle heure est-il?;

∎ what time do you make it? quelle heure avez-vous?;

∎ do you have the time? vous avez l'heure?;

∎ have you got the right time on you? avez-vous l'heure juste?;

∎ the time is twenty past three il est trois heures vingt;

∎ what time are we leaving? à quelle heure partons-nous?;

∎ do you know how to tell the time? est-ce que tu sais lire l'heure?;

∎ could you tell me the time? pourriez-vous me dire l'heure (qu'il est)?;

∎ have you seen the time? avez-vous vu l'heure?;

∎ I looked at the time j'ai regardé l'heure;

∎ this old watch still keeps good time cette vieille montre est toujours à l'heure ou exacte;

∎ at this time of day à cette heure de la journée;

∎ we'll have to keep an eye on the time il faudra surveiller l'heure;

∎ it is almost time to leave/for my bus il est presque l'heure de partir/de mon bus;

∎ it's time I was going il est temps que je parte;

∎ it's dinner time, it's time for dinner c'est l'heure de dîner;

∎ there you are, it's about time! te voilà, ce n'est pas trop tôt!;

∎ I wouldn't give him the time of day je ne lui dirais même pas bonjour;

∎ to pass the time of day with sb échanger quelques mots avec qn

(g) (system)

∎ local time heure f locale;

∎ it's 5 o'clock Tokyo time il est 5 heures, heure de Tokyo

(h) (schedule)

∎ is the bus running to time? est-ce que le bus est à l'heure?;

∎ within the required time dans les délais requis

(i) (particular point in time) moment m;

∎ at that time I was in Madrid à ce moment-là, j'étais à Madrid ou j'étais alors à Madrid;

∎ I worked for her at one time à un moment donné j'ai travaillé pour elle;

∎ at the present time en ce moment, à présent;

∎ he is president at the present time il est actuellement président;

∎ at the time of delivery au moment de la livraison;

∎ at a later time plus tard;

∎ at a given time à un moment donné;

∎ at any one time à la fois;

∎ there's room for 15 people at any one time il y a de la place pour 15 personnes à la fois;

∎ an inconvenient time un moment inopportun;

∎ you called at a most inconvenient time vous avez appelé à un très mauvais moment;

∎ there are times when I could scream il y a des moments où j'ai envie de hurler;

∎ at the best of times même quand tout va bien;

∎ even at the best of times he is not that patient même dans ses bons moments il n'est pas particulièrement patient;

∎ at no time did I agree to that je n'ai jamais donné mon accord pour cela;

∎ by the time you get this… le temps que tu reçoives ceci…, quand tu auras reçu ceci…;

∎ by that time it will be too late à ce moment-là il sera trop tard;

∎ by that time we'll all be dead d'ici là nous serons tous morts;

∎ by this time next week d'ici une semaine, dans une semaine;

∎ this time next week la semaine prochaine à cette heure-ci;

∎ this time last week il y a exactement une semaine;

∎ from that time on we had nothing to do with them à partir de ce moment-là, nous avons refusé d'avoir affaire à eux;

∎ in between times entre-temps;

∎ some time or other un jour ou l'autre;

∎ some time next month dans le courant du mois prochain;

∎ until such time as I hear from them jusqu'à ce que ou en attendant que j'aie de leurs nouvelles

(j) (suitable moment) moment m;

∎ she chose her time badly elle a mal choisi son moment;

∎ this is no time for you to leave ce n'est pas le moment de partir;

∎ now's our time to tell her c'est maintenant que nous devrions ou voici venu le moment de le lui dire;

∎ now is the time to invest c'est maintenant qu'il faut investir;

∎ when the time comes le moment venu, quand le moment sera venu;

∎ we'll talk about that when the time comes nous en parlerons en temps utile;

∎ the time has come to make a stand c'est le moment d'avoir le courage de ses opinions;

∎ the time for talking is past ce n'est plus le moment de parler;

∎ it's about time we taught her a lesson il est grand temps que nous lui donnions une bonne leçon;

∎ there's no time like the present (let's do it now) faisons-le maintenant;

∎ there's a time and a place for everything il y a un temps et un lieu pour ou à tout

(k) (occasion, instance) fois f;

∎ I'll forgive you this time je vous pardonne cette fois-ci ou pour cette fois;

∎ each or every time chaque fois;

∎ she succeeds every time elle réussit à chaque fois;

∎ the last time he came la dernière fois qu'il est venu;

∎ the time before la fois précédente ou d'avant;

∎ another or some other time une autre fois;

∎ I called her three times je l'ai appelée trois fois;

∎ many times bien des fois, très souvent;

∎ many a time I've wondered… je me suis demandé plus d'une ou bien des fois…;

∎ several times plusieurs fois;

∎ several times in the past plusieurs fois déjà;

∎ he asked me several times if… il m'a demandé plusieurs fois si…;

∎ it costs 15 cents a time ça coûte 15 cents à chaque fois;

∎ the one time I'm winning, he wants to stop playing pour une fois que je gagne, il veut arrêter de jouer;

∎ nine times out of ten the machine doesn't work neuf fois sur dix la machine ne marche pas;

∎ we'll have to decide some time or other tôt ou tard ou un jour ou l'autre il va falloir nous décider;

∎ do you remember that time we went to Germany? tu te rappelles la fois où nous sommes allés en Allemagne?;

∎ there's always a first time il y a un début à tout;

∎ I've told you a hundred times! je te l'ai dit vingt ou cent fois!;

∎ give me a good detective story every time! rien ne vaut un bon roman policier!

(l) (experience)

∎ to have a good time bien s'amuser;

∎ she's had a terrible time of it elle a beaucoup souffert;

∎ I had the time of my life jamais je ne me suis si bien ou autant amusé;

∎ we had an awful time at the picnic nous nous sommes ennuyés à mourir au pique-nique;

∎ it was a difficult time for all of us c'était une période difficile pour nous tous;

∎ she had a hard time bringing up five children alone ça a été difficile pour elle d'élever cinq enfants seule;

∎ to give sb a hard or rough or tough time en faire voir de dures à qn, en faire voir de toutes les couleurs à qn;

∎ what a time I had with him! (fun) qu'est-ce que j'ai pu m'amuser avec lui!; (trouble) qu'est-ce qu'il m'en a fait voir!

(m) (hours of work)

∎ to put in time faire des heures (de travail);

∎ to work part/full time travailler à temps partiel/à plein temps;

∎ British in company time, American on company time pendant les heures de travail;

∎ British in your own time, American on your own time pendant votre temps libre, en dehors des heures de travail

(n) (hourly wages)

∎ we pay time and a half on weekends nous payons les heures du week-end une fois et demie le tarif normal;

∎ overtime is paid at double time les heures supplémentaires sont payées ou comptées double

(o) (usu plural) (era) époque f, temps m;

∎ in Victorian times à l'époque victorienne;

∎ in the time of Henry IV à l'époque d'Henri IV, du temps d'Henri IV;

∎ in times past, in former times autrefois, jadis;

∎ in times to come à l'avenir;

∎ at one time, things were different autrefois ou dans le temps les choses étaient différentes;

∎ the house has seen better times la maison a connu des jours meilleurs;

∎ in happier times en un ou des temps plus heureux;

∎ in time or times of need/war en temps de pénurie/de guerre;

∎ time was when doctors made house calls il fut un temps où les médecins faisaient des visites à domicile;

∎ those were happy times! c'était le bon (vieux) temps!;

∎ times are hard les temps sont durs;

∎ in our time de nos jours;

∎ the times we live in l'époque f où nous vivons;

∎ in my time children didn't talk back de mon temps, les enfants ne répondaient pas;

∎ she was probably a good singer in her time en son temps, c'était sûrement une bonne chanteuse;

∎ it was a very popular car in its time c'était une voiture très populaire à l'époque (où elle est sortie);

∎ very advanced for its time très en avance sur son temps ou sur l'époque;

∎ to be ahead of or before one's time être en avance sur son époque ou sur son temps;

∎ to be behind the times être en retard sur son époque ou sur son temps;

∎ to keep up with the times vivre avec son temps;

∎ to move with the times évoluer avec son temps;

∎ times have changed autres temps, autres mœurs

(p) (lifetime)

∎ I've heard some odd things in my time! j'en ai entendu, des choses, dans ma vie!;

∎ it won't happen in our time nous ne serons pas là pour voir ça;

∎ if I had my time over again si j'avais à recommencer (ma vie);

∎ at my time of life à mon âge;

∎ that was before your time (birth) vous n'étiez pas encore né; (arrival) vous n'étiez pas encore là;

∎ her time has come (childbirth) elle arrive à son terme; (death) son heure est venue ou a sonné; (success) son heure est venue;

∎ he died before his time il est mort avant l'âge

(q) (season)

∎ it's hot for the time of year il fait chaud pour la saison

(r) (end of period) fin f;

∎ time's up (on exam, visit) c'est l'heure; (on meter, telephone) le temps est écoulé;

∎ British time (gentlemen), please! (in pub) on ferme!;

∎ Sport the referee called time l'arbitre a sifflé la fin du match

(s) American Commerce (credit)

∎ to buy sth on time acheter qch à tempérament ou à terme ou à crédit

(t) familiar (in prison)

∎ to do time faire de la taule;

∎ he's serving time for murder il est en taule pour meurtre

(u) Music (tempo) mesure f; (note value) valeur f (d'une note);

∎ to keep time, to be in time être en mesure;

∎ he beat time with his foot il battait ou marquait la mesure du pied;

∎ in triple or three-part time à trois temps

(v) Radio & Television espace m;

∎ to buy/to sell time on television acheter/vendre de l'espace publicitaire à la télévision

(w) American familiar (idiom)

∎ to make time with sb (pursue) draguer qn; (be with) être avec qn^□ (en couple) ; (have sex with) s'envoyer en l'air avec qn

2 transitive verb

(a) (on clock → runner, worker, race) chronométrer;

∎ they timed her at four minutes a mile ils l'ont chronométrée ou ils ont chronométré son temps à quatre minutes au mille;

∎ time how long she takes to finish regardez combien de temps elle met pour finir;

∎ he timed his speech to last twenty minutes il a fait en sorte que son discours dure vingt minutes;

∎ to time an egg minuter le temps de cuisson d'un œuf

(b) (schedule) fixer ou prévoir (l'heure de); Photography (exposure) calculer;

∎ they timed the attack for 6 o'clock l'attaque était prévue pour 6 heures

(c) (choose right moment for) choisir ou calculer le moment de;

∎ she timed her entrance well elle a bien choisi le moment pour faire son entrée;

∎ he timed the blow perfectly il a frappé au bon moment;

∎ your remark was perfectly/badly timed votre observation est venue au bon/au mauvais moment

(d) (synchronize) régler, ajuster;

∎ she tried to time her steps to the music elle essayait de régler ses pas sur la musique

3 times

1 plural noun

(indicating degree) fois f;

∎ she's ten times cleverer than or as clever as he is elle est dix fois plus intelligente que lui;

∎ he ate four times as much cake as I did il a mangé quatre fois plus de gâteau que moi

2 preposition

∎ Mathematics 3 times 2 is 6 3 fois 2 font ou égalent 6;

∎ 1 times 6 is 6 une fois six fait ou égale six

4 ahead of time adverb

en avance;

∎ I'm ten minutes ahead of time j'ai dix minutes d'avance

5 all the time adverb

∎ he talked all the time we were at lunch il a parlé pendant tout le déjeuner;

∎ he's been watching us all the time il n'a pas cessé de nous regarder;

∎ I knew it all the time je le savais depuis le début

6 any time adverb

n'importe quand;

∎ come over any time venez quand vous voulez;

∎ you're welcome any time vous serez toujours le bienvenu;

∎ thanks for all your help - any time merci de votre aide - de rien

7 at a time adverb

∎ for days at a time pendant des journées entières, des journées durant;

∎ to do two things at a time faire deux choses à la fois;

∎ take one book at a time prenez les livres un par un ou un (seul) livre à la fois;

∎ she ran up the stairs two at a time elle a monté les marches quatre à quatre

8 at all times adverb

à tous moments

9 at any time adverb

à toute heure;

∎ hot meals at any time repas chauds à toute heure;

∎ at any time of day or night à n'importe quelle heure du jour ou de la nuit;

∎ at any time during office hours n'importe quand pendant les heures de bureau;

∎ he could die at any time il peut mourir d'un moment à l'autre;

∎ if at any time… si à l'occasion…

10 at the same time adverb

(a) (simultaneously) en même temps;

∎ they all spoke at the same time ils se sont mis à parler tous en même temps;

∎ they arrived at the same time (as) he did ils sont arrivés en même temps que lui

(b) (yet) en même temps;

∎ she was pleased but at the same time a bit concerned elle était contente mais en même temps un peu inquiète

(c) (nevertheless) pourtant, cependant;

∎ at the same time, we must not forget… pourtant ou cependant, il ne faut pas oublier…

11 at the time adverb

∎ at the time of their wedding au moment de leur mariage;

∎ I didn't pay much attention at the time sur le moment, je n'ai pas fait vraiment attention

12 at times adverb

parfois, par moments

13 behind time adverb

en retard;

∎ we're a bit behind time nous sommes légèrement en retard;

∎ the project was running behind time le projet avait du retard

14 for a time adverb

pendant un (certain) temps;

∎ for a time, he was unable to walk pendant un certain temps, il n'a pas pu marcher

15 for all time adverb

pour toujours

16 for the time being adverb

pour le moment

17 from time to time adverb

de temps en temps, de temps à autre

18 in time adverb

(a) (eventually)

∎ she'll come to her senses in time elle finira par revenir à la raison;

∎ he'll forget about it in (the course of) time il finira par l'oublier (avec le temps)

(b) (not too late)

∎ let me know in (good) time prévenez-moi (bien) à l'avance;

∎ she arrived in time for the play elle est arrivée à l'heure pour la pièce;

∎ you're just in time to greet our guests tu arrives juste à temps pour accueillir nos invités;

∎ I'll be back in time for the film je serai de retour à temps pour le film

(c) Music en mesure;

∎ to be or keep in time (with the music) être en mesure (avec la musique)

19 in (next to) no time, in no time at all adverb

en un rien de temps

20 of all time adverb

de tous les temps

21 of all times adverb

∎ why now of all times? pourquoi faut-il que ce soit juste maintenant?

22 on time adverb

à l'heure;

∎ to run on time (trains etc) être à l'heure;

∎ she arrived right on time elle est arrivée juste à l'heure;

∎ is the bus on time? est-ce que le bus est à l'heure?

23 out of time adverb

∎ Music he got out of time il a perdu la mesure

24 time after time, time and (time) again adverb

maintes et maintes fois

25 time off noun

temps m libre;

∎ what do you do in your time off? qu'est-ce que vous faites de votre temps libre?

26 time out noun

(a) Sport temps m mort; (in chess match) temps m de repos;

∎ Sport to take time out faire un temps mort

(b) (break)

∎ I took time out to travel (from work) je me suis mis en congé pour voyager; (from studies) j'ai interrompu mes études pour voyager;

∎ she took time out to read the report elle a pris le temps de lire le rapport

►► time of arrival heure f d'arrivée;

Stock Exchange time bargain marché m à terme;

Finance time bill traite f à terme; also figurative time bomb bombe f à retardement;

∎ figurative a demographic time bomb une situation démographique qui menace d'exploser;

∎ the situation is like a time bomb ticking away la situation est explosive;

∎ figurative they're sitting on a time bomb ils sont assis sur un volcan;

time capsule capsule f témoin (qui doit servir de témoignage historique aux générations futures);

Industry time card carte f ou fiche f de pointage;

time chart (showing time zones) carte f des fuseaux horaires; (showing events) table f d'événements historiques; (showing planning) calendrier m, planning m;

time check (on radio) rappel m de l'heure; (in cycling, skiing, motor racing) contrôle m du temps intermédiaire;

Grammar time clause proposition f temporelle;

Industry time clock pointeuse f;

time code code m temporel;

time of departure heure f de départ;

American Finance time deposit dépôt m à terme;

time difference décalage m horaire;

Finance time draft traite f à terme;

time exposure (of film) (temps m de) pose f; (photograph) photo f prise en pose;

time frame délai m;

∎ what's our time frame? de combien de temps disposons-nous?;

time fuse détonateur m ou fusée f à retardement;

time lag (delay) décalage m dans le temps; (in time zones) décalage m horaire;

time lapse intervalle m, laps m de temps;

time limit (gen) délai m, date f limite; Law délai m de forclusion;

∎ there is a strict time limit for applications il y a un délai impératif ou de rigueur pour la remise des dossiers de candidature;

∎ we'll have to set ourselves a time limit for the work il va falloir nous imposer un délai pour finir ce travail;

∎ the work must be completed within the time limit le travail doit être terminé avant la date limite;

Finance time loan emprunt m à terme;

time machine machine f à voyager dans le temps;

time management gestion f du temps de travail;

Marketing time pricing fixation f des prix en fonction du moment;

time sheet feuille f de présence;

Radio time signal signal m ou top m horaire;

Music time signature indication f de la mesure;

Computing time slice tranche f de temps;

Computing time slicing temps m partagé;

time slot créneau m ou tranche f horaire;

time switch (for oven, heating) minuteur m; (for lighting) minuterie f;

time travel voyage m dans le temps;

time traveller personne f qui voyage dans le temps;

Sport time trial course f contre la montre, contre-la-montre m inv;

Telecommunications time unit unité f;

time value Music valeur f (d'une note); Finance valeur f temporelle;

time warp (in science fiction) faille f spatio-temporelle;

∎ it's like living in a time warp c'est comme si on vivait hors du temps;

∎ the country seems to have entered a time warp le temps semble s'être arrêté dans le pays;

∎ the house/company seems to be caught in a 19th century time warp la maison/la société semble ne pas avoir changé depuis le XIXème siècle;

time zone fuseau m horaire

✾ Book 'The Time Machine' Wells 'La Machine à explorer le temps'

ⓘ I may be some time Ce sont les mots ("je risque d'en avoir pour un certain temps") qu'aurait prononcés le capitaine Oates lorsqu'il sortit de la tente qu'il occupait avec le capitaine Scott au cours de leur expédition de 1912 au pôle sud. Oates souffrait de gelures multiples et afin de ne pas ralentir la progression de ses camarades, il décida de se sacrifier en disparaissant dans la tourmente. Cet épisode est censé symboliser les qualités d'héroïsme et d'abnégation associées au caractère britannique. Aujourd'hui, on emploie cette formule par allusion à Oates sur le mode humoristique lorsque l'on sort d'une pièce ou bien lorsqu'on va aux toilettes.

Un panorama unique de l'anglais et du français > time
4 go\ off

1. I
abs

1) Hamlet goes off Гамлет уходит /удаляется/ (ремарка)

2) her voice is going off она теряет голос; the goods sold at this shop have gone off товары в этом магазине стали хуже; the pain went off боль прошла; the milk has gone off молоко скисло

3) the pistol did not go off пистолет дал осечку; the lights went off свет погас

4) has the baby gone off yet? ребенок уже уснул?
2. II
1) go off in some manner go off quickly (slowly, etc.) быстро и т. д. уйти /удалиться/; the excitement will soon go off возбуждение скоро пройдет /уляжется/; she went off regally она удалилась царственной походкой

2) go off at some time the bell (the alarm clock, etc.) went off too soon звонок и т. д. зазвонил раньше времени: go off in some manner the gun went off accidentally /by accident/ ружье случайно выстрелило; the gunpowder went off unexpectedly порох вдруг взорвался

3) go off in some manner our meetings (our concert, the ball, this play, everything, etc.) went off smoothly (very well, capitally, badly, etc.) наши встречи и т. д. прошли гладко и т. д.; how did the sports meeting go off? как прошло соревнование?
3. XIV
go off doing smth. go off motoring (fishing, skiing, etc.) отправиться кататься на автомобиле и т. д.
4. XVI
1) go off without (with) smb., smth. don't go off without me не уезжай или не уходи без меня; go off with her jewellery (with some of her treasured possessions, with public money, etc.) сбежать, прихватив с собой ее драгоценности и т. д.; go off to some place go off to the city (to London, etc.) сбежать в город и т. д., he has gone off to Leeds with his friend's wife он удрал в Лидс с женой своего друга; go off for (on) smth. they went off for their honeymoon они уехали, чтобы провести свой медовый месяц /в свадебное путешествие/; he went off on a world tour он отправился в кругосветное путешествие

2) semiaux go off (in) to some state go off to sleep заснуть; go off into a faint упасть в обморок; he went off into a fit of laughter на него напал приступ смеха

English-Russian dictionary of verb phrases > go\ off
5 more

more [mɔ:(r)]

plus de ⇒ 1 (a), 6 1 davantage de ⇒ 1 (a) plus ⇒ 2 (a), 2 (b), 3 (a), 3 (b) davantage ⇒ 2 (a), 3 (b) encore ⇒ 2 (b) plutôt ⇒ 3 (c) de plus en plus ⇒ 4 plus que ⇒ 6 2

1 adjective

(a) (compar of many, much) (larger quantity or number of) plus de, davantage de;

∎ there were more boys than girls il y avait plus de garçons que de filles;

∎ there's much or a lot or far more room in the other building il y a beaucoup plus de place dans l'autre bâtiment

(b) (additional quantity or number of)

∎ you should eat more fish tu devrais manger davantage de ou plus de poisson;

∎ I need more time j'ai besoin de plus de temps;

∎ three more people arrived trois autres personnes sont arrivées;

∎ there's only one more problem to solve il n'y a plus qu'un problème à résoudre;

∎ do you have any more questions? avez-vous d'autres questions?;

∎ do you have any more stamps? est-ce qu'il vous reste des timbres?;

∎ I have no more money je n'ai plus d'argent;

∎ is there any more butter? est-ce qu'il reste du beurre?;

∎ just wait a few more minutes patiente encore quelques instants;

∎ a little more sugar? encore un peu de sucre?;

∎ have some more wine reprends du vin;

∎ there are no more or there aren't any more green lampshades il n'y a plus d'abat-jour verts;

∎ no more talking maintenant, taisez-vous ou silence!;

∎ there'll be no more skiing this winter le ski est fini pour cet hiver;

∎ there have been several more incidents in the same area plusieurs autres incidents se sont produits dans le même quartier;

∎ bring me some more potatoes, please apporte-moi encore des pommes de terre, s'il te plaît;

∎ there's some more paper in that drawer il y a encore du papier dans ce tiroir;

∎ would you like some more soup? voulez-vous un peu plus de soupe?

2 pronoun

(a) (compar of many, much) (larger amount) plus, davantage; (greater number) plus;

∎ he earns more than I do or than me il gagne plus que moi;

∎ I wish I could do more for her j'aimerais pouvoir l'aider plus ou davantage;

∎ it'll take a lot more than that to persuade them il en faudra bien plus (que ça) ou bien davantage pour les convaincre;

∎ some opted for A, but many more chose B certains ont choisi A, mais ceux qui ont choisi B étaient bien plus nombreux;

∎ there are more of them than there are of us ils sont plus nombreux que nous;

∎ he's even more of a coward than I thought il est encore plus lâche que je ne pensais;

∎ it's more of a problem now than it used to be ça pose plus de problèmes maintenant qu'avant;

∎ she's more of a singer than a dancer c'est une chanteuse plus qu'une danseuse

(b) (additional amount) plus, encore;

∎ there's more if you want it il y en a encore si tu veux;

∎ he asked for more il en redemanda;

∎ I couldn't eat any more, thanks je ne pourrais plus rien avaler, merci;

∎ she just can't take any more elle n'en peut vraiment plus;

∎ please can I have some more? (food) puis-je en reprendre, s'il vous plaît?;

∎ there are some more here that you haven't washed il en reste ici que tu n'as pas lavés;

∎ I could say more, but… je pouvais en dire plus mais…;

∎ something/nothing more quelque chose/rien de plus;

∎ I have something/nothing more to say j'ai encore quelque chose/je n'ai plus rien à dire;

∎ he's just a good friend, nothing more c'est un bon ami, rien de plus;

∎ what more can I say? que puis-je dire de plus?;

∎ what more do you want? que voulez-vous de plus?;

∎ familiar what more could you ask for! que demande le peuple!;

∎ but more of that later… mais nous reparlerons de ça plus tard…;

∎ I want no more of this defeatist talk je ne veux plus de ces discours défaitistes;

∎ that's more like it! voilà, c'est mieux!;

∎ no more no less ni plus ni moins;

∎ more of the same la même chose;

∎ the government simply promises more of the same le gouvernement se contente de refaire les mêmes promesses;

∎ there's plenty more where that came from si vous en revoulez, il n'y a qu'à demander;

∎ need I say more? si tu vois ce que je veux dire;

∎ familiar say no more! cela suffit!, n'en dis pas plus!

(c) familiar (additional people)

∎ any more for the ferry? qui d'autre prend le ferry?^□ ;

∎ humorous any more for any more? (food) est-ce que quelqu'un veut du rab?

3 adverb

(a) (forming comparatives) plus;

∎ more intelligent plus intelligent;

∎ more comfortably plus confortablement

(b) (to a greater extent or degree) plus, davantage;

∎ you should read more tu devrais lire plus ou davantage;

∎ it worries me more than it used to ça m'inquiète plus qu'avant;

∎ this more than makes up for it ça fait plus que compenser;

∎ I like wine more than beer je préfère le vin à la bière, j'aime mieux le vin que la bière;

∎ I would think more of her if she owned up j'aurais une plus haute opinion d'elle si elle avouait;

∎ he's intelligent but his sister is more so il est intelligent mais sa sœur l'est davantage;

∎ I'll give you £20, not a penny more je te donnerai 20 livres, pas un sou de plus

(c) (rather) plutôt;

∎ she was more disappointed than angry elle était plus déçue que fâchée;

∎ do it more like this fais-le plutôt comme ceci;

∎ it's more a question of who foots the bill il s'agit plutôt de savoir qui paiera la facture

(d) (again)

∎ once/twice more encore une/deux fois

4 more and more

1 adjective

de plus en plus;

∎ more and more people are using it de plus en plus de gens l'utilisent

2 adverb

de plus en plus;

∎ more and more interesting de plus en plus intéressant;

∎ I was growing more and more tired j'étais de plus en plus fatigué;

∎ I like him more and more each time I see him à chaque fois que je le vois je l'apprécie davantage

5 more or less adverb

(a) (roughly) plus ou moins;

∎ that's more or less what I expected c'est plus ou moins ce à quoi je m'attendais;

∎ is that correct? - well, more or less est-ce que c'est vrai? - plus ou moins, oui

(b) (almost) presque;

∎ we've more or less finished nous avons presque terminé

6 more than

1 preposition

(with numbers, measurements etc) plus de;

∎ more than 500 people plus de 500 personnes;

∎ it costs much or a lot more than $50 ça coûte bien plus de 50 dollars;

∎ for little more than £500 pour à peine plus de 500 livres;

∎ I won't be more than two hours je n'en ai pas pour plus de deux heures, j'en ai pour deux heures au maximum

2 adverb

plus que;

∎ I'd be more than happy to do it je serais ravi de le faire;

∎ you've been more than generous vous avez été plus que généreux;

∎ that's more than enough c'est plus qu'il n'en faut;

∎ this more than makes up for his previous mistakes voilà qui rachète largement ses anciennes erreurs

7 more than a little adverb

vraiment;

∎ we were more than a little shocked nous étions vraiment choqués

8 no more adverb

(a) (neither) non plus;

∎ he doesn't believe the rumours and no more do I il ne croit pas les rumeurs et moi non plus

(b) (as little) pas plus;

∎ she's no more a spy than I am! elle n'est pas plus espionne que moi!;

∎ I would no more have suspected him than I would my own mother je ne l'aurais pas soupçonné davantage que ma propre mère;

∎ it's no more dangerous than crossing the street ce n'est pas plus dangereux que de traverser la rue;

∎ familiar they can no more act than fly in the air ils jouent comme des pieds

(c) literary (no longer)

∎ no more will she grace our company plus jamais elle ne nous tiendra compagnie;

∎ the Empire is no more l'Empire n'est plus

9 not…any more adverb

∎ we don't go there any more nous n'y allons plus;

∎ he still works here, doesn't he? - not any more (he doesn't) il travaille encore ici, n'est-ce pas? - non, plus maintenant

10 the more adverb

formal d'autant plus;

∎ I was the more disappointed j'étais d'autant plus déçu;

∎ they went the more willingly on that account ils y sont allés d'autant plus volontiers;

∎ the more so because… d'autant plus que…

11 the more…the more conjunction

plus…plus;

∎ the more they have, the more they want plus ils en ont, plus ils en veulent;

∎ the more I see him, the more I like him plus je le vois, plus il me plaît

12 what is more, what's more adverb

qui plus est

Un panorama unique de l'anglais et du français > more
6 fun

noun

(enjoyment; a good time: They had a lot of fun at the party; Isn't this fun!) diversión

- funny
- funnily
- fun and games
- for fun
- in fun
- make fun of

fun n diversión

it was great fun at the fair fue muy divertido en la feria

to have fun divertirse / pasarlo bien

we had fun at the circus lo pasamos bien en el circo

to make fun of someone reírse de alguien

fun

tr[fʌn]

noun

1 (enjoyment, pleasure) diversión nombre femenino

■ she gets a lot of fun out of painting lo pasa muy bien pintando

■ it'll be good fun when we go camping lo pasaremos muy bien cuando nos vayamos de camping

■ skiing is great fun! ¡esquiar es divertidísimo!

2 (amusement) gracia

■ it's no fun staying in alone on Saturday night no tiene gracia quedarse solo en casa el sábado por la noche

■ well it's not much fun for me pues yo no le veo la gracia

adjective

1 (humorous, amusing) divertido,-a

■ she's great fun to be with es una persona muy divertida

■ swimming is a fun sport nadar es un deporte divertido

■ the outing was fun la excursión fue divertida

\

SMALLIDIOMATIC EXPRESSION/SMALL

in fun en broma

■ he didn't mean what he said, it was just in fun no lo decía en serio, sólo era en broma

for fun / for the fun of it (for pleasure) para divertirse 2 (for a joke) para hacer la gracia

■ I'm learning Russian just for fun aprendo ruso porque me gusta

to have fun divertirse, pasarlo bien

■ we had great fun at the party nos divertimos mucho en la fiesta

to make fun of reírse de, mofarse de, burlarse de

to poke fun at burlarse de, mofarse de

to spoil the fun aguar la fiesta

■ don't spoil all the fun! ¡no seas un aguafiestas!

what fun! ¡qué divertido!

fun ['fʌn] adj

: divertido, entretenido

fun n

1) amusement: diversión f, entretenimiento m

2) enjoyment: disfrute m

3)

to have fun : divertirse

4)

to make fun of : reírse de, burlarse de

fun

adj.

• divertido, -a adj.

n.

• alegría s.f.

• broma s.f.

• chacota s.f.

• chanza s.f.

• chirigota s.f.

• diversión s.f.

• divertimiento s.m.

• jolgorio s.m.

• zumba s.f.

fun (s.o.)

expr.

• mofarse (de alguien) v.

I fʌn
mass noun diversión f

this is fun! — qué divertido (es esto)!

to have fun — divertirse*, pasarlo or pasársela bien

have fun — pásatelo bien, que te diviertas

it's not my idea of fun — no es lo que yo entiendo por pasarlo or pasarla bien

he's good fun — es muy divertido

to do something for fun o for the fun of it — hacer* algo por gusto

to do/say something in fun — hacer*/decir* algo en broma

fun and games: we had some fun and games with the baby last night ayer pasamos una noche de perros con el bebé; we had some fun and games putting it together again fue toda una odisea volver a armarlo; to make fun of somebody/something reírse* de alguien/algo; to poke fun at somebody/something — burlarse de alguien/algo

II

adjective (before n) < party> (colloq) divertido

he's a fun person — es un tipo divertido

fun run — maratón m or f popular

[fʌn]
1.

N (=enjoyment) diversión f ; (=merriment) alegría f

it's great fun — es muy divertido

he's great fun — es una persona muy divertida

it's not much fun for us — para nosotros no es nada divertido

it's only his fun — está bromeando, te está tomando el pelo

• for or in fun — en broma

to do sth for the fun of it — hacer algo por divertirse

• fun and games — (=lively behaviour) travesuras fpl ; (fig) (=trouble) jaleo m, bronca f

she's been having fun and games with the washing machine — ha tenido muchos problemas con la lavadora

• to have fun — divertirse

have fun! — ¡que os divirtáis!, ¡que lo paséis bien!

what fun we had! — ¡qué bien lo pasamos!, ¡cómo nos divertimos!

we had fun with the passports — iro nos armamos un lío con los pasaportes

• to make fun of sb — burlarse de algn, tomar el pelo a algn *

• to poke fun at — burlarse de

• to spoil the fun — aguar la fiesta

2.

ADJ
*
it's a fun thing — es para divertirse

she's a fun person — es una persona divertida

3.

CPD

fun run N — maratón m corto (de ciudad para los no atletas)

* * *

I [fʌn]
mass noun diversión f

this is fun! — qué divertido (es esto)!

to have fun — divertirse*, pasarlo or pasársela bien

have fun — pásatelo bien, que te diviertas

it's not my idea of fun — no es lo que yo entiendo por pasarlo or pasarla bien

he's good fun — es muy divertido

to do something for fun o for the fun of it — hacer* algo por gusto

to do/say something in fun — hacer*/decir* algo en broma

fun and games: we had some fun and games with the baby last night ayer pasamos una noche de perros con el bebé; we had some fun and games putting it together again fue toda una odisea volver a armarlo; to make fun of somebody/something reírse* de alguien/algo; to poke fun at somebody/something — burlarse de alguien/algo

II

adjective (before n) < party> (colloq) divertido

he's a fun person — es un tipo divertido

fun run — maratón m or f popular

English-spanish dictionary > fun
7 go

1. [gəʋ] n (pl goes [gəʋz]) разг.
1. ход, ходьба; движение

come and go - хождение туда и сюда /взад и вперёд/

the boat rolled gently with the come and go of small waves - лодка мягко покачивалась на мелких волнах

to be on the go - быть в движении /в работе/

I've been on the go since daybreak - я спозаранку на ногах

he is always on the go - он всегда в движении; он никогда не сидит без дела

he has two books on the go at the moment - в настоящее время он работает (одновременно) над двумя книгами

2. обстоятельство, положение; неожиданный поворот дел

a capital go - очень приятное дело

a near go - опасное /рискованное/ положение; ≅ быть на волосок от гибели /провала, разорения и т. п./

here's a pretty go!, what a go! - ≅ весёленькая история!, хорошенькое дельце!

it's a queer /rum/ go - странное дело

3. попытка

to have a go at - попытаться, рискнуть, попытать счастья

she was staying for another go - она осталась, чтобы сделать ещё одну попытку

let's have another go at this problem - давай ещё раз попробуем разобраться в этом деле

he had several goes at the examination before he passed - он не смог сдать экзамен с первого захода

4. 1) приступ

she had a bad go of flu - у неё был тяжёлый грипп

2) порция ( еды или вина)

3) что-л. выполненное за один раз

5. сделка, соглашение

it's a go! - идёт!, по рукам, решено!, договорились!

6. разг. энергия, воодушевление; рвение; увлечение

full of go - полон энергии

the children are full of go - у детей много энергии

there's no go about him - он вялый

there is plenty of go in this music - это очень темпераментная музыка

a brief go at drawing - кратковременное увлечение рисованием

7. разг. успех; удача; успешное предприятие

to make a go of it - амер. добиться успеха, преуспеть

he is convinced that he can make a go of it - он уверен, что добьётся в этом деле успеха

no go - бесполезный, безнадёжный

the plan is no go - план никуда не годится

it's no go! - не пойдёт!, невозможно!

8. редк. походка

9. ход ( в игре); бросок ( в спортивных играх)

it's their go - сейчас их очередь

10. карт. «мимо» ( возглас игрока в криббидж)

♢ to give smb. the go - дать кому-л. сигнал или разрешение действовать; ≅ дать «добро»

quite /all/ the go - последний крик моды; предмет всеобщего увлечения

first go - первым делом, сразу же

at a go - сразу, зараз

the great [little] go - студ. последний [первый] экзамен на степень бакалавра гуманитарных наук ( в Кембридже и Оксфорде)

from the word go - с самого начала

he was a drag on me from the word go - с самого начала он был для меня обузой
2. [gəʋ] a амер. разг.
быть в состоянии готовности; работать (безотказно) (об аппаратуре и т. п.)

all systems are go - все системы работают нормально

you are go for landing - ≅ разрешается посадка

she was suddenly in a go condition - она внезапно почувствовала, что готова ко всему
3. [gəʋ] v (went; gone)
I

1. идти, ходить

to go slowly [quickly] - идти медленно [быстро]

to go slow - а) идти медленно, не торопиться; б) быть осмотрительным; [ср. тж. ♢ ]

to go along the road - идти по дороге

cars go on the road - по дороге едут /ездят/ машины

to go upstairs [downstairs] - подыматься [спускаться] по лестнице

they went over the river - они перешли /переправились через/ реку

she went to buy some food - она отправилась за провизией

he went to visit /to see/ her - он пошёл навестить /проведать/ её

to go to the doctor - пойти к врачу

to go in single file [in pairs] - идти по одному [парами]

we can talk as we go - мы можем разговаривать на ходу

you go first - а) вы идите первым /вперёд/; б) проходите, пожалуйста; в) ваш первый ход

who goes there? - кто идёт? ( оклик часового)

2. направляться, следовать; ехать, поехать

to go to the window - подойти к окну

to go to the country - поехать за город /в деревню, на дачу/ [см. тж. ♢ ]

to go abroad - поехать за границу [см. тж. ♢ ]

he is going abroad - он едет за границу

to go to France [to London] - поехать во Францию [в Лондон]

to go on a journey - поехать в путешествие; совершать путешествие

they went for a trip to Windsor - они поехали на экскурсию в Виндзор

he goes to the South every year - каждый год он ездит на юг

to go for a ride /a drive/ - поехать /отправиться/ на прогулку (особ. верхом, на велосипеде, в автомобиле)

to go for a walk - пойти (по)гулять

let's go for a swim - пойдём купаться

the bus goes to London - автобус идёт в Лондон

to go to a meeting - пойти на собрание

to go on a visit - поехать /отправиться/ с визитом; поехать погостить

to go to a party - пойти в гости /на вечеринку, на вечер/

to go on a tour - а) отправиться /пуститься/ в путешествие; б) отправляться на гастроли /в турне/

to go (some) places - амер. разг. ездить /ходить/ по разным местам

3. 1) ездить, путешествовать, передвигаться (каким-л. способом)

to go by land [by water] - ехать по суше [по воде]

to go by air - лететь самолётом

to go by train [by bus, by tram, by rail, by steamer] - ехать поездом [автобусом, трамваем, по железной дороге, пароходом]

to go by aeroplane - лететь самолётом

to go in a carriage [in a motor-car, in a ship, in a tram, in a trolley-bus] - ехать в экипаже [в автомобиле, на пароходе, в трамвае, в троллейбусе]

to go on foot - ходить /идти/ пешком

to go on horseback - ехать верхом (на лошади)

2) ходить, курсировать

the steamer goes twice a week - пароход ходит два раза в неделю

4. 1) уходить, уезжать

we came at six and went at nine - мы пришли в шесть, а ушли в девять

it is time for us to go - нам пора уходить /идти, уезжать/

we must go at one o'clock - мы должны уйти в час

I'll be going now - ну, я пошёл

I must be going now, I must be gone - теперь мне нужно уходить

she is gone - она ушла /уехала/, её нет

after I go - после моего ухода

the guests are all gone - все гости ушли

don't go yet - побудь ещё немного

be gone!, get you gone! - уходи!

2) отходить, отправляться

when does the train go? - когда отходит поезд?

the train goes from platform 5 - поезд отходит от платформы №5

one, two, three - go!, ready, steady, go! - внимание... приготовиться... марш!

5. 1) двигаться, быть в движении

I'd prefer to sit the way the train is going - я бы предпочёл сидеть по ходу поезда

to set smth. going - привести что-л. в движение

2) двигаться с определённой скоростью

the train was going (at) fifty miles an hour - поезд шёл со скоростью 50 миль в час

the car's going too fast - машина едет слишком быстро

to go at full drive /tilt/ - идти полным ходом

6. 1) работать, действовать, функционировать (о машине и т. п.)

that clock doesn't go - эти часы не ходят

my watch is going too fast [slow] - мои часы слишком спешат [отстают]

the engine went beautifully all day - весь день машина работала превосходно

the motor won't go - мотор не заводится

how do I make the washing machine go? - как включить стиральную машину?

this kept the factory going - благодаря этому фабрика продолжала работать

you must keep the fire going - тебе нужно поддерживать огонь

mails go slow - почта работает медленно

the engine goes by electricity - двигатель работает на электричестве

my heart was going at a tremendous rate - сердце у меня сильно билось

2) жить, действовать, функционировать ( о человеке)

he manages to keep going - он как-то тянет, ему удаётся держаться

7. 1) тянуться, проходить, пролегать, простираться

the boundary goes along the river - граница проходит вдоль реки

mountains that go from east to west - горы, тянущиеся /простирающиеся/ с востока на запад

how far does the road go? - далеко ли тянется эта дорога?

this road goes to London - эта дорога ведёт в Лондон

2) дотягиваться; доходить

the park goes down to the river - парк простирается до реки

I want a rope that will go from the top window to the ground - мне нужна верёвка, которую можно опустить с верхнего этажа до земли

this belt won't go around her waist - этот пояс на ней не сойдётся

the wound does not go very deep - рана не очень глубокая

8. 1) протекать, проходить

time goes quickly - время идёт быстро /летит/

vacation goes quickly - не успеваешь оглянуться, а отпуск кончился

much time has gone since that day - с того дня прошло много времени

there is another hour to go - осталось ждать ещё час

summer is going - лето проходит

2) протекать; завершаться каким-л. образом

how is the evening going? - как проходит вечер?

how did the interview go? - как прошло интервью?

I hope all goes well with you - надеюсь, что у вас всё хорошо

if all goes well with us - если у нас всё будет благополучно

how did the voting go? - как завершилось голосование?; каковы результаты голосования?

the play went well - пьеса имела успех

nobody knows how matters will go - никто не знает, как пойдут дела

what made the party go? - что обеспечило успех вечера?

9. 1) исчезать; проходить

the clouds have gone - тучи рассеялись

money goes easily - деньги тают

the pain has gone - боль прошла

all hope is gone - исчезли все надежды

2) исчезнуть, пропасть

his hat has gone - у него исчезла /пропала/ шляпа

the key has gone somewhere - ключ куда-то запропастился

where's my pen? It's gone (off my desk) - где моя ручка? Она исчезла (с моего стола)

10. распространяться; передаваться

a rumour went through the office - по учреждению прошёл слух

the story went all over the town - история обошла весь город

11. передаваться (по телеграфу и т. п.)

telegrams go by wire - телеграммы передаются по проводам

this message will go by mail /by post, in the post/ - это сообщение пойдёт по почте

12. иметь хождение, быть в обращении

13. (обыкн. to) идти (на что-л.); брать на себя (что-л.); решаться (на что-л.)

to go to a lot of [great] trouble to do smth. - приложить много [массу] усилий, чтобы сделать что-л.

do not go to any trouble - не затрудняйте себя

he will not even go to the trouble of doing that - он не захочет даже и попытаться сделать это

to go to great expense - пойти на большие расходы

to go so far as to say that! - дойти до того, чтобы сказать это!

14. 1) податься; рухнуть; сломаться, расколоться

the platform went - трибуна рухнула /обрушилась/

first the sail went and then the mast - сперва подался парус, а затем и мачта

there goes another button! - ну вот, ещё одна пуговица отлетела!

the fuse [bulb] went - перегорела пробка [лампочка]

the engine in the old car finally went - мотор в старой машине окончательно пришёл в негодность

this stuff goes at the folds - эта материя быстро протирается на сгибах

2) потерпеть крах, обанкротиться

the bank may go any day - крах банка ожидается со дня на день

3) отменяться, уничтожаться

this clause of the bill will have to go - эта статья законопроекта должна быть отменена /не должна быть принята/

whatever is not done yet must simply go - всё, что не сделано, придётся оставить как есть

4) (обыкн. с must, can, have to) отказываться; избавляться

the car must go, we can't afford it - от машины придётся отказаться, она нам не по карману

15. 1) быть расположенным, следовать в определённом порядке

the names go in alphabetical order - фамилии идут по алфавиту

to forget how holidays go - забыть последовательность праздников

2) храниться, находиться (где-л.); становиться ( на определённое место)

where is this carpet to go? - куда постелить этот ковёр?

the shirts go in the second drawer - рубашки лежат во втором ящике

this book goes on the top shelf - эта книга всегда стоит на верхней полке

3) (into, under) умещаться, укладываться (во что-л.)

the thread is too thick to go into the needle - нитка слишком толстая, чтобы пролезть в иголку

the book will not go into my pocket - книга не влезет в мой карман

the trunk will go under the bed - чемодан уместится под кроватью

how many pints go into a gallon? - сколько пинт содержится в одном галлоне?

4) (обыкн. to) равняться

twelve inches go to one foot - один фут равняется двенадцати дюймам

twenty shillings go to one pound - в фунте стерлингов двадцать шиллингов

six into twelve goes twice - шесть содержится в двенадцати два раза

three into two won't go - два не делится на три

16. заканчиваться определённым результатом

I don't know whether the case goes for me or against me - я не знаю ещё, удастся ли мне выиграть процесс

which way will the decision go? - как всё решится?

17. 1) гласить, говорить

I don't exactly remember how the words go - я точно не помню, как это там сказано

the agreement goes as follows - в соглашении говорится следующее

how does the story go? - что там дальше в рассказе?

the story goes that he was murdered - говорят, что его убили

as the story goes - как рассказывают

as the saying goes - как говорится

2) звучать (о мелодии и т. п.)

the tune goes something like this... - вот как, примерно, звучит этот мотив

how does that song go? - напомните мне мотив этой песни

ducks go❝quack❞ - утки делают «кряк-кряк»

the guns went❝boom❞ - «бабах!» грохнули пушки [см. тж. III А 2, 4)]

18. 1) звонить

I hear the bells going - я слышу, как звонят колокола

the bell has gone - уже был звонок

2) бить, отбивать время

it has just gone six - только что пробило шесть

19. умирать, гибнуть

she is gone - она погибла, она умерла

my grandmother went peacefully in the night - моя бабушка тихо скончалась ночью

after George went, she moved into a smaller house - когда Джордж умер, она переехала в дом поменьше

he is dead and gone - разг. он уже в могиле

20. 1) пройти, быть принятым

what he says goes - его предложения принимаются

this plan will not go - план не будет принят

2) быть приемлемым

your plan goes - твой план годится

here anything goes - разг. здесь всё сойдёт; здесь ты можешь делать, что твоей душе угодно

21. разг. выдерживать, терпеть

he cannot go such doctrines - он терпеть не может подобных доктрин

I can't go modern art - я не признаю современное искусство

22. справляться, одолевать

I can't go another mouthful - я больше ни глотка ( или куска) не могу съесть

23. ходить определённым шагом

to go narrow [wide] - идти узким [широким] шагом ( о лошади)

to go above the ground - уст. ходить, высоко подымая ноги

24. спариваться

II А

1. 1) участвовать ( в доле)

to go halves [shares, snacks, амер. fifty-fifty, уст. snips], to go share and share alike - делить поровну /пополам/; принять участие наравне (с кем-л.)

2) амер. разг. ставить (какую-л. сумму); рисковать (какой-л. суммой)

how much do you go? - а) сколько вы ставите?; б) на сколько вы спорите?

he went a hundred dollars - он поставил сто долларов

I'll go you a shilling - держу с вами пари на один шиллинг

2. 1) пропадать, слабеть (о слухе, сознании и т. п.)

my sight is going - я теряю зрение

his strength is going - его силы иссякают

his mind is going - его рассудок слабеет

my voice has gone because of my cold - от простуды я потеряла голос /у меня сел голос/

she's far gone - она очень плоха

2) разг. износиться ( об одежде)

my shoes are gone - у меня порвались туфли

these shoes are going - эти ботинки уже дышат на ладан

the jacket has gone at the elbows - пиджак прохудился в локтях

3. редк.

1) сохраняться ( о пище)

butter goes better in the refrigerator - масло сохраняется лучше в холодильнике

2) носиться (о ткани, одежде и т. п.)

astrakhan goes very long - каракуль носится очень долго

4. быть ритмичными ( о стихах)

5. получать ( пособие)

to go on the parish - получать приходское пособие по бедности, жить за счёт прихожан

to go on the dole - получать пособие по бедности; перейти на пособие

to go on the relief fund - получать пособие из фонда помощи

II Б

1. to be going to do smth.

1) собираться, намереваться сделать что-л.

I am going to speak to her - я намереваюсь поговорить с ней

he is going to tell us a story - он собирается рассказать нам что-то

we were going to France but we changed our minds - мы хотели поехать во Францию, но передумали

she is going to spend holidays at a rest-home - она решила провести свои каникулы в доме отдыха

she is going to have her own way - она намерена действовать по-своему

he is not going to be cheated - он не допустит, чтобы его обманули

2) ожидаться (о каком-л. событии)

she's going to have a baby - у неё будет ребёнок

I'm going to be sick! - меня сейчас вырвет!

she felt she was going to be ill - она чувствовала, что заболевает

it is going to rain - собирается дождь

there are going to be apples for dessert - на третье будут яблоки

2. to go and do smth. разг. взять да сделать что-л.; пойти и сделать что-л.

go and see - пойди посмотри

go and shut the door - пойди закрой дверь

to go and fetch smb., smth. - сходить за кем-л., чем-л.

he went and got married - он взял да и женился

you've gone and torn my dress - ну вот, вы порвали мне платье

there now! if I haven't gone and lost my ticket! - и надо же было мне потерять билет!

3. to go about smth. /doing smth./

1) заниматься чем-л.

to go about one's business - заниматься своими обычными делами

she went about her work with energy - она энергично занималась своими делами

we must go about it carefully - а) это надо делать осторожно; б) за это надо браться осторожно

2) приниматься за что-л.

how does one go about getting seats? - что нужно делать, чтобы достать билеты /места/?

he didn't know how to go about building a boat - он не знал, как подступиться к строительству лодки

4. to go at smth. энергично взяться за что-л.

to go at a hard task - энергично взяться за трудное дело

let's go at this problem in a different way - давайте попробуем решить эту проблему по-другому

he went at his breakfast as if he'd never eaten for a week - он набросился на завтрак так, будто не ел целую неделю

5. to go at smb. набрасываться, бросаться на кого-л.

he went at me with his fists - он набросился на меня с кулаками

our dog went at the postman - наша собака набросилась на почтальона

6. to go against smth.

1) двигаться против чего-л.

to go against the tide - плыть против течения [см. тж. ♢ ]

2) идти вразрез с чем-л., противоречить чему-л.

it goes against my principles - это противоречит моим принципам

she went against her mother's wishes - она не послушалась своей матери; она поступила наперекор своей матери

3) юр. оспаривать что-л.; спорить против чего-л.

7. to go against smb. быть против кого-л.; не подходить кому-л.

fate goes against us - судьба против нас

it goes against me - это противно мне, это противоречит моим убеждениям

his appearance goes against him - у него очень невыигрышная внешность

the case may go against you - решение суда может быть не в вашу пользу

8. to go behind smth. пересматривать, рассматривать заново, изучать (основания, данные)

to go behind the evidence - проанализировать показания

9. to go beyond smth. выходить за пределы чего-л., превышать что-л.

to go beyond one's orders - превышать полномочия

10. to go by /on/ smth.

1) судить по чему-л.

to go by appearances - судить по внешности

if this is anything to go by - насколько можно по этому судить

that's nothing to go by - по этому судить нельзя

2) руководствоваться чем-л., следовать чему-л.

I go by the barometer - я руководствуюсь барометром

to go by the directions - руководствоваться инструкциями

it is a good rule to go by - вот хорошее правило, которым следует руководствоваться

don't go by that old map - не следует доверять этой старой карте

I shall go entirely by what the doctor says - я буду делать всё, что говорит врач

we were just going on what you yourself had said - мы как раз действовали в соответствии с тем, что вы сами говорили

that's all the police had to go on to catch the killer - вот и все улики, которые были у полиции и по которым она должна была поймать убийцу

11. to go after smth., smb. домогаться чего-л., кого-л.

to go after a job - добиваться места

to go after a prize - вступить в борьбу за призовое место

to go after pleasure - искать удовольствий

he is going after Jane - он ухаживает /бегает/ за Джейн

12. to go for smb.

1) разг. наброситься, обрушиться на кого-л.

suddenly the lion went for his keeper - внезапно лев набросился на служителя

the speaker went for the profiteers - оратор обрушился на спекулянтов

my wife went for me because I was late for dinner - жена выругала меня за то, что я опоздал к обеду

2) слыть кем-л.; быть принятым за кого-л.

he went for an old man among the youth - молодёжь принимала его за старика /считала его стариком/

3) разг. увлекаться кем-л.; влюбиться в кого-л.

I don't go for men of his type - мне такие мужчины, как он, не нравятся

he goes for her in a big way - он здорово втюрился в неё

13. to go for smth.

1) разг. заменить что-л., сойти за что-л.

this synthetic material may easily go for pure wool - эта искусственная ткань может легко сойти за чистую шерсть

2) стремиться к чему-л.; добиваться чего-л.

will you go for the prize? - ты будешь бороться за призовое место?

when you offer him sweets he goes for the biggest one - когда ему предлагают конфеты, он всегда тянется за самой большой

3) увлекаться чем-л.

do you go for modern music? - вы любите современную музыку?

the public goes for his ideas - его идеи привлекают общественность

14. to go for /at/ á certain sum of money продаваться по определённой цене

to go for a dollar - продаваться за доллар

to go for nothing - продаваться за бесценок [см. тж. II Б 15]

the books went for a shilling [for so little] - книги были проданы за шиллинг [так дёшево]

this goes for one shilling - это стоит один шиллинг

there were good coats going at £50 - по 50 фунтов продавали хорошие пальто

going for £10!, going!, going!, gone! - продаётся за 10 фунтов!, 10 фунтов - раз!, 10 фунтов - два!, 10 фунтов - три! продано (за 10 фунтов)

15. to go to /in/ smth. расходоваться, уходить на что-л.

half our money goes on food and clothes for the children - половина наших денег уходит на еду и одежду для детей

his time goes in watching television - он всё своё время тратит на телевизор

to go for nothing - пропасть, уйти впустую [см. тж. II Б 14]

16. to go to smth., smb.

1) обращаться к чему-л., на кого-л.

his hand went to his gun - его рука потянулась за револьвером

his eyes went to her - он взглянул на неё, он обратил свой взгляд на неё

2) прибегать к помощи; обращаться (к кому-л.)

to go to law /to court/ - обращаться в суд

to go to law with smb. - возбуждать дело в суде против кого-л.

you should go to the president - вам следует обратиться к председателю

go to Aristotle for that - вам следовало бы посмотреть у Аристотеля

to go to facts - обратиться к фактам

17. to go to smth. становиться кем-л.

to go to the bar - стать юристом

to go to sea - стать моряком

to go to the stage - стать актёром, пойти в актёры

to go to the streets - стать проституткой, пойти на панель

to go to school - ходить в школу; стать учеником, учиться в школе

to go to college [to the university] - стать [быть] студентом, учиться в колледже [в университете]

18. to go to smb.

1) быть проданным кому-л.

the house went to the one who made the highest offer - дом продали тому, кто предложил самую высокую цену

going to the gentleman in the third row! going, going, gone! - продано джентльмену в третьем ряду! продано - раз!, продано - два!, продано - три!

2) доставаться кому-л.

the first prize goes to you - вам присуждается первая премия

19. to go through smth.

1) тщательно, пункт за пунктом разбирать что-л.

let's go through the arguments again - давайте снова разберём все доводы

2) проделать, сделать что-л.

to go through a ceremony - совершить обряд

to go through one's exercises - сделать упражнения

let's go through the rehearsal without any interruptions - давайте проведём репетицию без всяких помех

3) пройти, быть принятым где-л. (о проекте, предложении)

the plan must go through several stages - план должен пройти несколько инстанций

4) испытывать что-л., подвергаться чему-л.

they went through many hardships - они испытали немало трудностей

to go through a serious operation - перенести серьёзную операцию

the country has gone through too many wars - эта страна перенесла слишком много войн

5) выдержать столько-то изданий ( о книге)

the book went through ten editions - книга выдержала десять изданий

6) обыскивать, обшаривать что-л.

he went through his pockets looking for the key - он обыскал все карманы в поисках ключа

7) растратить, израсходовать (состояние, деньги и т. п.)

he quickly went through his fortune [his savings] - он быстро растратил /промотал/ своё состояние [свои сбережения]

20. to go into smth.

1) тщательно разбирать что-л., вникать во что-л.; расследовать, рассматривать что-л.

to go deeply into a question - глубоко исследовать вопрос

to go into details /particulars/ - вдаваться в подробности

he went into an explanation - он пустился в объяснения

2) избирать (профессию и т. п.)

to go into politics - избрать политическое поприще

to go into business - избрать карьеру делового человека; стать дельцом

to go into the army - стать военным

to go into Parliament [into the Cabinet] - стать членом парламента [кабинета министров]

to go into films - посвятить себя кино

3) вступить в организацию, стать членом общества

4) надевать

she goes into woollen stockings in September - с сентября она начинает носить шерстяные чулки

to go into mourning - облачиться в траур

she went into mourning for a whole year - она целый год соблюдала траур

21. to go before /to/ smb., smth.

1) предстать перед кем-л., чем-л.

you will go before the board of directors - вы предстанете перед советом директоров

2) передавать на рассмотрение кому-л., чему-л.

your suggestion will go before the committee - о вашем предложении доложат комиссии

can this question go direct to the minister? - нельзя ли этот вопрос поставить непосредственно перед министром?

22. to go with smb.

1) сопровождать кого-л., идти вместе с кем-л.

shall I go with you? - хотите я пойду с вами?

2) быть заодно, соглашаться с кем-л.

I can't go with you on that - в этом я не могу согласиться с вами

23. to go with smth.

1) подходить к чему-л., гармонировать с чем-л.; соответствовать чему-л.

the blue scarf goes well with your blouse - этот голубой шарф красиво сочетается с вашей блузкой

salt doesn't go with tea - соль не подают к чаю

2) относиться к чему-л., быть связанным с чем-л.

five acres of land go with the house - продаётся дом с прилегающим к нему участком в пять акров

3) быть связанным с чем-л.; соответствовать чему-л.

many cares go with it - с этим связано много хлопот

the salary that goes with an office - жалованье, соответствующее занимаемой должности

24. to go without smth.

1) обходиться без чего-л.

to go without supper - обходиться без ужина

2) не иметь чего-л.

to go without money - не иметь денег, быть без денег

25. to go by /under/ á name быть известным под каким-л. именем

to go by /under/ the name of... - быть известным под именем...

he went under a pseudonym - он был известен под псевдонимом, он носил псевдоним

she went under a false name - она скрывалась под чужим именем

26. to go under smb.'s name приписываться кому-л. ( об авторстве)

that play generally goes under the name of Shakespeare - обычно эту пьесу приписывают Шекспиру

27. 1) to go to make up smth. составлять что-л., входить в состав чего-л.

items which go to make up the total - пункты, из которых складывается целое

2) to go to the making of smth., smb. быть необходимым для чего-л., кого-л.

what qualities go to the making of a pilot? - какие качества необходимы пилоту?

dressings that go to making a good salad - приправа, необходимая, чтобы приготовить вкусный салат

28. to go into á state приходить в какое-л. состояние

to go into a rage - приходить в ярость

to go into hysterics - впадать в истерику

29. to go into á condition входить в какое-л. положение

to go into anchor - мор. становиться на якорь

to go into the assault - воен. идти в атаку

to go into bivouac - воен. располагаться биваком

to go into the curve - а) войти в поворот ( бег); б) входить в вираж ( велоспорт)

30. ... as smth., smb. goes... как что-л. заведено...;... как другие

he is not bad as cooks go - как повар он не так уж плох

as things go - разг. при сложившихся обстоятельствах, как это водится, в нынешних условиях

it's cheap as these things go - по нынешним временам это дёшево

that's not bad as things go - при существующем положении вещей это не так уж плохо

31. to go to show that... свидетельствовать

it all goes to show that he cannot be trusted - всё это свидетельствует о том, что ему нельзя доверять

your behaviour goes to prove that... - ваше поведение служит доказательством того, что...

that goes to make people happier - это способствует счастью людей

32. smth. is going иметься, продаваться, подаваться и т. п.

there is a cold supper going - подают холодный ужин

come along, there are ices going - идём скорее, подают мороженое

I'll have what's going - дайте мне, что у вас есть

are there any jobs going? - здесь есть работа?

are there any houses going? - здесь продают(ся) дома?

III А

1. в сочетании с последующим герундием выражает действие, соответствующее значению герундия:

to go (out) hunting /shooting/ - отправляться /ходить/ на охоту

to go out fishing [duck-shooting] - отправляться на рыбную ловлю [охотиться на уток]

to go shopping - отправляться за покупками; ходить по магазинам

to go skating - пойти на каток

to go skiing - ходить на лыжах

don't go telling me lies - перестань(те) обманывать меня

he goes frightening people with his stories - он постоянно пугает людей своими рассказами

don't go doing that! - разг. не смей делать этого!

don't go saying that! - разг. не болтай ерунды!

2. как глагол-связка в составном именном сказуемом:

1) находиться в каком-л. положении или состоянии

to go free - быть свободным /незанятым/

to go hungry /empty/ - (вечно) быть /ходить/ голодным

to go armed - быть /ходить/ вооружённым, носить оружие

to go adrift - дрейфовать

to go deep - быть глубоким

the differences between them go deep - их разногласия имеют глубокие корни

to go in rags - ходить в лохмотьях

to go in fear (of smth.) - жить в вечном страхе (перед чем-л.)

to go strong - держаться, сохранять силу, не сдаваться

to be six months gone (with child) - быть на седьмом месяце (беременности)

to go with young - находиться в состоянии беременности ( о животном)

to go native см. native II 2

2) делаться, становиться

to go bad - испортиться; сгнить, прогнить, протухнуть

the milk went sour - молоко скисло

to go blind - ослепнуть

to go dry - высыхать, становиться сухим [см. тж. ♢ ]

she /her hair/ is going grey - она седеет

the school has gone independent - эта школа стала частной

to go wild - взбеситься

to go mad /mental/ - сойти с ума

to go queer in the head - а) помешаться; б) почувствовать головокружение

to go green with envy - позеленеть от зависти

he went white with anger - он побелел от злости

to go wrong - а) сбиться с пути, встать на ложный путь; ошибаться; поступать неправильно; б) не выйти, не получиться; в) испортиться, перестать работать; разладиться; г) испортиться, протухнуть ( о пище)

the waves went very high - на море началось сильное волнение

to go hot and cold - краснеть и бледнеть

he went hot and cold - его бросало то в жар, то в холод

I went cold all over - я промёрз до костей

she is going fifteen - ей (идёт) пятнадцатый год

he has gone forty - ему уже сорок

a man gone ninety years of age - человек, которому за 90

to go Conservative - стать /сделаться/ консерватором

to go apprentice - сделаться подмастерьем /учеником/

3) оставаться в каком-л. положении

to go unpunished - быть /оставаться/ безнаказанным

to go free /scot-free/ - оставаться свободным

her complaints went unnoticed - на её жалобы не обращали внимания

4) издавать внезапный или отчётливый звук

to go bang - хлопнуть

to go pop - выстрелить, грохнуть, бахнуть

to go smash - с треском врезаться

to go snap - треснуть; с треском сломаться

to go flop - а) хлопнуться, плюхнуться; б) потерпеть неудачу, провалиться

to go fut, to go phut - а) лопнуть; б) сорваться, провалиться, лопнуть; потерпеть крах, неудачу; кончиться ничем; в) испортиться, сломаться

to go patter - а) стучать ( о каплях дождя); б) семенить ножками ( о ребёнке)

to go clatter - цокать (копытами)

♢

to go to bed /to sleep/ - ложиться спать

to go to bye-bye - детск. идти бай-бай

to go the round of - а) совершать обход; б) циркулировать (о слухах и т. п.); переходить или передаваться из уст в уста

to go foreign - мор. жарг. уйти в заграничное плавание

to go far - а) хватить надолго; those potatoes won't go far when there are 10 people to feed - картофеля надолго не хватит, раз надо кормить целых десять человек; б) зайти далеко; перейти границы (принятого, допустимого); you've gone too far! - ну, это ты хватил!, в) многого добиться; the boy is clever and will go far - мальчик умный и многого добьётся

to go a long /good, great/ way - а) далеко пойти; б) далеко зайти, хватить через край; в) хватить надолго, быть достаточным (о деньгах, продуктах)

far gone - а) в последней стадии ( болезни); б) совершенно безумный; в) сильно пьяный; опьяневший

far gone in love - безумно влюблённый

far gone in grief - убитый горем

as /so/ far as it goes - поскольку дело касается, что касается, что до

it will go hard /ill/ with him - ему придётся плохо /туго/

to go smb. better - превзойти /перещеголять, затмить/ кого-л.

to go dry - амер. а) запретить продажу спиртных напитков; б) отказаться от употребления спиртных напитков; стать трезвенником; [см. тж. III А 2, 2)]

to go wet - амер. а) разрешить продажу спиртных напитков; б) начать пить

to go steady - иметь постоянного возлюбленного /-ую возлюбленную/

to go bail - а) юр. становиться поручителем, поручиться или внести залог (за кого-л.); б) разг. ручаться

go bail that... - ручаюсь, что...

to go downhill - а) катиться по наклонной плоскости; б) ухудшаться (о здоровье, материальном положении)

to go abroad - получить известность [см. тж. I 2], распространиться ( о слухах)

a rumour has gone abroad - прошёл слух

to go to the country - распустить парламент и назначить новые выборы [см. тж. I 2]

to go to Canossa - пойти в Каноссу, публично унижаться (перед кем-л.), испрашивая прощение

to let /to leave/ go - а) выпускать из рук; б) (от)пускать, выпускать; освобождать; let me go! - отпустите меня!; в) пропускать; г) перестать думать, выбросить из головы

let it go at that! - довольно!, будет!, пусть это так и останется!

I've let my music go - я запустил музыку, я перестал заниматься музыкой

to let judgement go by default - юр. заочно решить в пользу истца ( ввиду неявки ответчика)

go easy /slow/! - осторожнее!, потише! [ср. тж. I 1]

to go easy on smth. - амер. быть тактичным в отношении чего-л.; проявлять осторожность в отношении чего-л.

to go solid - амер. полит. жарг. придерживаться одного мнения, действовать единодушно

to be going some - амер. быстро /успешно/ продвигаться вперёд

to be going strong - а) быть полным сил; процветать; б) поступать безрассудно /опрометчиво/

to go one's (own) way /gate/ - идти своим путём, действовать самостоятельно, поступать по-своему

to go with the current /the tide, the stream, the crowd/ - плыть по течению

to go with the times /the tides/ - идти в ногу со временем

to go against the stream /the tide/ - а) идти /плыть/ против течения; б) работать в неблагоприятных условиях; действовать, преодолевая сопротивление /оппозицию/; [см. тж. II Б 6 1)]

to go on one's marks - спорт. выходить на старт

as you go!, as she goes! - мор. так держать!

to go down the drain - быть истраченным впустую [см. тж. drain I ♢ ]

to go over the top - а) воен. разг. идти в атаку ( из траншей); б) ринуться в атаку, начать решительно действовать, сделать решительный шаг

to let oneself go - дать волю своим чувствам; разойтись, увлечься

to go off the deep end - а) волноваться, приходить в возбуждение; б) амер. действовать сгоряча, принять необдуманное решение

to go out of one's mind /senses/ - а) сойти с ума, рехнуться, лишиться рассудка; б) быть вне себя от волнения

to go off one's head /груб. chump, nut/, to go round the bend - сойти с ума, помешаться, рехнуться, спятить; обезуметь, вести себя как безумный

to go off the handle - выйти из себя

to go off at a tangent - сорваться, странно себя повести или высказаться

to go off the hooks - а) умереть, протянуть ноги; б) сойти с ума, рехнуться, спятить; в) сбиться с пути, свихнуться

to go out of the world - умереть, покинуть бренный мир

to go hence - отправиться на тот свет

to go the way of all the earth /flesh/, to go beyond the veil, to go home, to go to one's last /long/ home, to go to glory, to go to heaven, to go to one's long rest, to go to one's own place, to go over to the majority умереть, скончаться, разделить участь всех смертных, отправиться на тот свет, отправиться к праотцам, уйти на покой, покинуть этот бренный мир

to go to one's account - покончить счёты с жизнью

to go west - а) закатываться ( о солнце); б) умереть, скончаться; в) исчезнуть, пропасть

to go (all) to pieces /rack and ruin, smash/ - а) развалиться; разбиться вдребезги, разлететься на части /на куски/; б) подорвать своё здоровье, выйти из строя; в) обанкротиться; вылететь в трубу; трещать по всем швам; г) погибнуть, пропасть

to go to blazes /to hell, to pot, to the devil, to the dogs/, to go to pigs and whistles - разориться; погибнуть; вылететь в трубу; провалиться, пойти ко всем чертям, пойти прахом

go to blazes /to Bath, to hell, to Jericho, to pot, to the devil, to thunder, to Hanover, to Halifax, to Putney, to Tunbridge, to grass/! - пошёл к чёрту!, убирайся к чёрту!

he can go hang - он может убираться ко всем чертям

go fly a kite!, go jump in the lake!, go lay an egg!, go lay a brick!, go sit on a tack - амер. груб. проваливай!, не мешай!

to go the pace - а) мчаться, нестись во весь опор; б) прожигать жизнь, вести бурный образ жизни

to go all out - а) напрягать все силы, стараться изо всех сил; ≅ из кожи вон лезть; б) бежать изо всех сил

to go out of hand - а) выходить из повиновения; б) действовать тотчас же /немедленно, без подготовки/; в) амер. действовать опрометчиво /необдуманно, неосторожно/; проявлять несдержанность; г) завершать, оканчивать

to go all /to great/ lengths - идти на всё

to go the whole hog - а) делать (что-л.) основательно, доводить ( дело) до конца; б) ни перед чем не останавливаться, идти на всё

to go (home) to smb.'s heart - опечалить /огорчить/ кого-л.

to go home - а) доходить до сердца; найти отклик в душе; б) доходить до сознания

to go on a bat /the batter, the bend, the bust, the spree, the razzle-dazzle/ - закутить, запить, загулять

you may go farther and fare worse см. fare II ♢

go while the going's good - убирайтесь подобру-поздорову /пока не поздно/

to go it - а) действовать энергично; прилагать все усилия; б) говорить очень откровенно; в) обрушивать артиллерийский огонь

go it! - ≅ давай, давай!, валяй! ( выражает поощрение к действию)

to go it alone - действовать в одиночку, брать на себя всю ответственность

if no one can help, I'll go it alone - если никто не может помочь, я буду действовать сам /я сделаю всё сам/

to go it blind - действовать вслепую; поступать опрометчиво

go fetch! - взять! ( приказание собаке)

go along with you! - а) проваливайте!; убирайтесь; б) хватит!, не несите вздора!

there you go! - ну (вот) поехал(а)!, опять (выражает досаду, недовольство)

there he [she] goes! - ≅ полюбуйтесь на него [на неё]!, хорош [хороша]!, как разошёлся [разошлась]!, нечего сказать!, ну и картина! ( восклицание удивления или неодобрения)

don't you go all polite on me! - откуда такая вежливость?

there it goes! - ≅ смотри(те)!, слушай(те)! (восклицание, чтобы привлечь внимание слушателя)

here goes! - а) ну, начали!; б) была не была!

go by! - карт. пас!

that /it/ goes for all of us - тут мы все заодно; мы все так считаем /думаем/

it /that/ goes without saying - само собой разумеется, совершенно очевидно

how goes it? - как дела?; как поживаете?; что слышно новенького?

how goes the world with you? - как идут у вас дела?

to go a-begging /begging/ - а) не иметь спроса /рынка/; б) быть вакантным ( о должности)

to go a-wool-gathering - быть рассеянным, витать в облаках

to go against the grain /the hair/ - быть не по вкусу /не по душе, не по нутру/; раздражать

to go to seed - а) пойти в семена; перестать развиваться; б) прийти в упадок; в) морально опуститься

her tongue goes nineteen to the dozen - она трещит без умолку

it goes like this - дело обстоит так

go like this with your left foot! - сделай левой ногой так!

to go like blazes - мчаться, нестись во весь опор

to go like sixty /split/ - амер. мчаться, нестись во весь опор

НБАРС > go
8 keep

1. [ki:p] n разг.
1. прокорм, питание, содержание

ten francs a day and keep - десять франков в день и стол

to work for one's keep - работать за стол и жильё

he earns /is worth/ his keep - он отрабатывает свою зарплату, он себя оправдывает

the dog is not worth his keep - такую собаку не стоит держать

2. запас кормов для скота, фураж

this grass will make some useful keep for the winter - эту траву можно использовать зимой в качестве корма

3. редк. упитанность

to be in good [poor] keep - быть хорошо [плохо] упитанным

4. pl

1) право оставить себе выигранное ( при игре в шарики)

2) игра на интерес

5. ист. центральная, хорошо укреплённая часть или башня средневекового замка; крепость

6. тех. контрбукса

7. pl горн. кулаки для посадки клети

♢ for keeps - навсегда; насовсем; окончательно

it is yours /you can have it/ for keeps - можете считать это своим, дарю это вам

he is here for keeps - он здесь прочно обосновался

to play for keeps - а) играть наверняка; б) идти на мокрое дело
2. [ki:p] v (kept)
I

1. держать, иметь, хранить

to keep smth. in one's pockets [in the bookcase] - держать что-л. в карманах [в книжном шкафу]

to keep money in the savings-bank - хранить /держать/ деньги в сбербанке

to keep a revolver in one's pocket - носить револьвер в кармане

to keep smb. in prison /in custody/ - держать кого-л. в тюрьме /под стражей/

to keep silence - хранить молчание

keep the chain on the door! - не снимай цепочку с двери!

to keep smth. about oneself - держать /иметь/ что-л. при себе

to keep smth. in one's possession - владеть чем-л.

2. не выбрасывать, беречь; оставлять

to keep old clothes [books, things] - хранить /не выбрасывать/ старую одежду [-ые книги, вещи]

keep some food for later - оставь немного еды на потом

to keep smth. for great occasions - приберегать что-л. для торжественных случаев

I can make money but I cannot keep it - я могу зарабатывать деньги, но не умею беречь их

3. не возвращать, оставлять себе

to keep the book for a month [as long as you like] - держать книгу месяц [сколько угодно]

keep it as a remembrance - оставь это себе на память

what I have won fairly I intend to keep - то, что я честно добыл, я не собираюсь отдавать

to keep smth. that does not belong to one - присваивать себе чужое

keep the change - сдачу оставьте себе, сдачи не нужно

keep your remarks to yourself - ≅ воздержитесь от замечаний; ваши замечания оставьте при себе

4. 1) держать, содержать

to keep poultry [bees, dogs] - держать домашнюю птицу [пчёл, собак]

to keep a car - иметь автомобиль

to keep a shop [a bar] - иметь /держать/ лавку [бар]

to keep boarders - брать на пансион жильцов

2) иметь (кого-л.) в услужении

to keep a valet [a cook] - держать камердинера [повара]

5. 1) содержать, обеспечивать

to keep an old mother [children, a family] - содержать старуху-мать [детей, семью]

to have a family [parents] to keep - иметь на иждивении семью [родителей]

at his age he ought to be able to keep himself - в его возрасте пора бы самому зарабатывать (себе) на жизнь

she earns enough to keep herself in clothes - она зарабатывает достаточно для того, чтобы одеваться

2) иметь на содержании

to keep a mistress - содержать любовницу; иметь содержанку

6. иметь в продаже, в ассортименте

to keep eggs [butter] - иметь в продаже яйца [масло], торговать яйцами [маслом]

to keep a stock of smth. - а) иметь запас чего-л.; б) иметь какой-л. товар в продаже

we do not keep postcards - у нас не бывает почтовых открыток, мы не продаём открыток

7. 1) задерживать, не отпускать

to keep smb. long [for two hours] - держать /продержать/ кого-л. долго [два часа]

I was kept there - меня там задержали

to keep smb. for dinner - оставить кого-л. на обед

don't let me keep you - не хочу вас задерживать, вы свободны, я вас больше не задерживаю

to keep the children in after school - оставить детей в школе после уроков

2) удерживать, не выпускать

to keep smb. at home - держать кого-л. дома, не позволять выходить из дому

the cold weather kept us indoors - мы сидели дома из-за холода

I am kept here by business - меня держат здесь дела

there is nothing to keep me in London - ничто не держит меня в Лондоне

to keep a river within its bed - не дать реке выйти из русла

to keep one's mind off one's troubles - гнать от себя тяжёлые мысли

8. охранять, защищать; удерживать

to keep a bridge [a road, a fortress] - удерживать /защищать/ мост [дорогу, крепость]

to keep goal - защищать ворота ( футбол)

to keep wicket - защищать калитку ( крикет)

God keep you! - да хранит вас господь!

9. 1) сохраняться, не портиться

eggs [apples, chocolates] will keep - яйца [яблоки, шоколадные конфеты] не испортятся /полежат/

meat does not keep long in hot weather - при жаркой погоде мясо не может долго лежать

these apples will keep till spring - эти яблоки могут лежать до весны

2) хранить, сохранять, не давать портиться

to keep fruit - хранить фрукты

milk sours when kept too long - если молоко долго стоит, оно прокисает

3) сохранять новизну, не устаревать

your story can keep - с вашим рассказом можно подождать (он не устареет)

this news will keep - с этим сообщением можно повременить /подождать, не торопиться/ (оно не устареет)

my revenge will keep - отомстить я ещё успею, месть за мной

it will keep! - успеется!

II А

1. оставаться (в каком-л. месте)

to keep at home /indoors, with in doors/ - сидеть дома

to keep one's room [one's house] - не выходить из комнаты [из дому]

to keep one's bed - не подниматься с постели

where do you keep? - разг. где вы обретаетесь?, где вы проживаете?

2. двигаться (в каком-л. направлении)

keep to the right [to the left]! - держитесь правой [левой] стороны!

to keep to the main road - идти по шоссе

to keep to the wind - мор. идти /вести судно/ по ветру

to keep the middle of the road - держаться середины дороги

to keep the way - идти прямо по дороге

to keep one's way - идти своей дорогой

keep out of the way! - не путайся под ногами!, не мешай!

to keep the path - идти по намеченному пути, не сбиваться с пути

to keep on the right track - идти по правильному пути

keep straight on - идите прямо (никуда не сворачивая)

to keep close to the door [to the shore] - держаться поближе к двери [к берегу]

to keep along the river - двигаться вдоль реки

keep her so! - мор. так держать!

3. (to) придерживаться (темы, инструкции и т. п.)

to keep to the subject - придерживаться темы, не отклоняться от темы

to keep to a strict diet - придерживаться строгой диеты, ограничивать себя в еде

to keep to the pattern - точно придерживаться образца

to keep to the truth - не отступать от истины

to keep to one's native language - говорить только на родном языке

to keep to a promise - выполнять обещание

to keep to the pledge - строго выполнять взятое на себя обязательство

to keep to one's determination - придерживаться принятого решения

4. выполнять, соблюдать, не нарушать (закон и т. п.); придерживаться ( правил)

to keep the law [the rules, the commandments] - соблюдать /не нарушать/ закон [правила, заповеди]

to keep within the bonds of truth - не отклоняться от истины

to keep within the law - держаться в рамках закона, не нарушать закон

to keep a treaty - выполнять /соблюдать/ договор

to keep the peace - сохранять мир

5. придерживаться (обычая, привычки)

to keep early /good/ [bad /late/] hours - рано [поздно] начинать и кончать работу или вставать и ложиться спать

schoolboys should keep good hours - школьники должны рано ложиться спать и рано вставать

we keep late hours in this office - эта контора поздно закрывается

6. 1) сдерживать ( обещание); держать ( слово)

to keep one's word [promise, oath] - сдержать слово [обещание, клятву]

to keep faith (with smb.) - сохранять верность (кому-л.)

to keep an appointment - прийти в назначенное время или место; прийти на (деловое) свидание

to keep a date - разг. прийти на свидание

2) соблюдать, хранить ( тайну)

to keep a secret - не разглашать секрет

7. соблюдать, отмечать ( памятные даты)

to keep one's birthday - отмечать /справлять/ свой день рождения

to keep Christmas - праздновать рождество

to keep a fast - соблюдать пост, поститься

8. помнить, хранить ( в памяти)

to keep smth. in memory /in mind/ - хранить что-л. в памяти, помнить о чём-л.

9. вести (записи, счета)

to keep a diary [accounts, books] - вести дневник [счета, бухгалтерию]

to keep a register [a record] - вести журнал [протокол]

to keep the official record and score of the game - спорт. вести протокол игры

to keep score - спорт. вести счёт

10. 1) удерживать ( прежнее положение)

to keep one's /the/ saddle - удержаться в седле

to keep one's seat - не вставать (со стула), продолжать сидеть

to keep one's feet - удержаться на ногах, устоять, не упасть

to keep one's balance - удерживать /сохранять/ равновесие [см. тж. 2)]

keep where you are! - ни с места!; не двигайтесь!

to keep one's head up - а) держать голову высоко; б) не вешать головы, не падать духом

2) сохранять ( прежнее состояние)

to keep one's figure - сохранить стройность, не располнеть

to keep one's looks - сохранить прежнюю красоту, не подурнеть

to keep contact - воен. а) поддерживать соприкосновение ( с противником); б) поддерживать контакт /связь/

to keep one's temper - сдерживаться, не выходить из себя

to keep (in) one's feelings - сдерживать свои чувства, не давать волю чувствам

to keep one's balance - сдерживаться, владеть собой, не выходить из себя [см. тж. 1)]

11. содержать (дом, хозяйство)

to keep the house - вести домашнее хозяйство

to keep open house - жить на широкую ногу, отличаться /славиться/ широким гостеприимством

to keep a good [a bad] table - иметь хороший [плохой] стол, хорошо /вкусно/ [плохо /невкусно/] кормить

to keep the house clean - содержать дом в порядке

well kept room - опрятная комната; комната, которую тщательно убирают

badly kept garden - заброшенный /запущенный/ сад

badly kept road - дорога, которую не ремонтируют

12. амер. функционировать ( об учебных заведениях)

schools keep today - сегодня школы работают, сегодня в школах идут занятия

the skiing school will keep through the winter - горнолыжная школа будет работать всю зиму

13. поддерживать ( компанию); водить ( дружбу)

to keep good [bad] company - быть в хорошей [плохой] компании, дружить с хорошими [плохими] людьми

to keep (oneself) to oneself - держаться особняком, сторониться людей

to keep company with smb. - прост. гулять с кем-л.

14. спорт. владеть (мячом; футбол)

15. посещать (церковь, лекции)

to keep a term - регулярно посещать занятия

II Б

1. to keep smb., smth. doing smth. заставлять кого-л., что-л. продолжать действовать

to keep smb. moving [working, repeating] - заставлять кого-л. всё время двигаться [работать, повторять]

he kept us standing two hours - он заставил нас простоять два часа

people do not like to be kept waiting - люди не любят, когда их заставляют ждать

to keep the fire burning - поддерживать огонь

2. to keep smb. at smth. заставлять кого-л. продолжать делать что-л.

to keep people at their jobs - заставлять людей продолжать работу

he kept us at work [thrashing] the whole day - он заставил нас работать [молотить] целый день

3. to keep smb. to smth. заставлять кого-л. выполнить что-л.

to keep smb. to his promise [word] - заставить кого-л. выполнить данное обещание [сдержать слово]

4. to keep from smth. /from doing smth./ удерживаться, воздерживаться от чего-л.

to keep from laughing [smiling] - удержаться от смеха [от улыбки]

I tried to keep from looking at myself in the mirror - я старался не смотреть на себя в зеркало

I couldn't keep from smiling - я не мог не улыбнуться, я не мог сдержать улыбку

5. to keep smb. from smth. /from doing smth./ мешать, препятствовать кому-л. делать что-л.

to keep smb. from his work - мешать кому-л. работать, отвлекать кого-л. от работы

to keep fruit from spoiling - не давать фруктам портиться

it kept me from school - из-за этого я не пошёл в школу

we must keep them from knowing our plans - мы должны сделать так, чтобы они не узнали о наших планах

the noise keeps me from sleeping - этот шум не даёт мне спать

keep the child from hurting himself - смотри, чтобы ребёнок не ушибся

6. to keep out of smth.

1) не вмешиваться во что-л., оставаться в стороне от чего-л.

to keep out of smb.'s quarrel - не вмешиваться в чью-л. ссору

to keep out of smb.'s way - стараться не попадаться кому-л. на глаза; держаться подальше от кого-л.

2) не подвергать себя чему-л., избегать чего-л.

to keep out of danger - не подвергать себя опасности, избегать опасности

to keep out of trouble - избегать неприятностей

to keep out of mischief - не проказничать, не шалить, не бедокурить; вести себя хорошо

7. to keep smb. out of smth.

1) не пускать кого-л. куда-л.

to keep smb. out of the room - не пускать кого-л. в комнату

2) не подвергать кого-л. чему-л., оберегать кого-л. от чего-л.

to keep smb. out of danger - уберечь кого-л. от опасности

to keep the children out of mischief - не давать детям проказить

3) лишать кого-л. чего-л.

to keep the landlord out of his rent - не уплатить хозяину деньги за квартиру

8. to keep smth. away from smb., smth. не давать кому-л. что-л.; не допускать, не подпускать кого-л. к чему-л.

to keep the flies away from smb.'s face - отгонять мух с чьего-л. лица

keep the matches away from the children! - прячьте спички от детей!

to keep the puck away (from the opponent) - спорт. закрыть шайбу (от противника)

9. to keep smth. ( back) from smb. скрывать, утаивать что-л. от кого-л.

to keep back the news [the truth] from smb. - скрывать новости [правду] от кого-л.

you are keeping something from me - вы что-то от меня скрываете, вы что-то не договариваете

he kept nothing from me - он ничего от меня не утаил, он рассказал мне всё без утайки

he kept the money from her - он утаил эти деньги от неё

10. to keep smth. to oneself не делиться чем-л.; (у)молчать о чём-л.

to keep one's sorrow to oneself - затаить горе

I kept my impressions to myself - я никому не рассказал о своих впечатлениях

you may keep your remarks to yourself - можете оставить свои замечания при себе

11. to keep at smb. with smth. приставать к кому-л. с чем-л.; надоедать кому-л. чем-л.

they kept at him with appeals for payment [for money] - они мучили его беспрестанными просьбами об уплате [о деньгах]

12. to keep smb., smth. in some state держать кого-л., что-л. в каком-л. состоянии

to keep smb. awake - не давать кому-л. спать

to keep oneself clean [tidy] - быть /ходить всегда/ чистым [опрятным]

to keep smth. clean [tidy] - (со)держать что-л. в чистоте [в порядке]

to keep smth. intact - хранить что-л. в неприкосновенности

to keep smb. quiet - не давать кому-л. шуметь, протестовать, двигаться и т. п.

to keep the children quiet - не позволять детям шуметь

the book kept me in suspense - книга держала меня в напряжении

to keep smb. covered - воен. держать кого-л. на прицеле

to keep smth. in readiness - держать что-л. в готовности

to keep smb. (a) prisoner - держать кого-л. в плену /в тюрьме, в заключении/

13. to keep smth. going поддержать нормальную деятельность, бесперебойную работу чего-л.

14. to keep smb. going

1) поддерживать жизнь в ком-л.

2) поддерживать кого-л. материально, помогать кому-л. деньгами

III А

1. в сочетании с последующим причастием настоящего времени означает продолжение действия, выраженного причастием:

to keep reading [writing, working] - продолжать читать [писать, работать]

to keep asking [coming and leaving, moving] - всё время задавать вопросы [приходить и уходить, двигаться]

the position keeps getting worse - положение всё ухудшается

he kept bothering us - он всё время к нам приставал

to keep thinking about smth. - непрерывно /непрестанно/ думать о чём-л., не переставать думать о чём-л.

he kept laughing - он без умолку смеялся

he keeps changing his plans - он то и дело меняет свои планы

he kept standing the whole evening - он так и не присел за весь вечер

2. как глагол-связка в составном именном сказуемом пребывать, оставаться в каком-л. состоянии

to keep alert - быть наготове

to keep alive - остаться живым

to keep awake - не спать, бодрствовать

to keep cheerful - быть неизменно бодрым /весёлым/

to keep cool - а) оставаться холодным, не теплеть; б) сохранять хладнокровие, не волноваться

to keep quiet - а) молчать; б) оставаться спокойным или неподвижным; не шевелиться

to keep silent - молчать, хранить молчание

to keep still - а) не шуметь; б) не двигаться, не шевелиться

to keep aloof - держаться особняком /в стороне/

the weather keeps fine - погода не портится, стоит хорошая погода

to keep fit - быть в форме, быть в хорошем физическом состоянии

to keep together - держаться вместе; не разлучаться

to keep well /in good health/ - чувствовать себя хорошо; не болеть

♢

to keep time - а) отбивать такт, выдерживать ритм; б) идти верно ( о часах; тж. to keep good time)

to keep pace - спорт. держать скорость шага, бежать в темпе

to keep on ice - амер. ≅ откладывать в долгий ящик

to keep one's hand /eye/ in - тренироваться, практиковаться (в чём-л.)

to keep one's hair /shirt, wool/ on - не выходить из себя, не волноваться

keep your shirt on! - не кипятись!

to keep smb. on tap - воен. проф. держать кого-л. в состоянии готовности

keep at it! - а) не сдавайся!, продолжай!; б) держись!

to keep watch, to keep one's head above water, to keep the wolf from the door и др. см. в статьях соответствующих слов

НБАРС > keep
9 Down

I noun
(Geog.) [baumloser] Höhenzug; in pl. Downs Pl. (an der Süd- und Südostküste Englands)
II noun
1) (of bird) Daunen Pl.; Flaum, der

2) (hair) Flaum, der
III 1. adverb
1) (to lower place, to downstairs, southwards) runter (bes. ugs.); herunter/hinunter (bes. schriftsprachlich); (in lift) abwärts; (in crossword puzzle) senkrecht

[right] down to something — [ganz] bis zu etwas her-/hinunter

go down to the shops/the end of the road — zu den Läden/zum Ende der Straße hinuntergehen

2) (Brit.): (from capital) raus (bes. ugs.); heraus/hinaus (bes. schriftsprachlich)

get down to Reading from London — von London nach Reading raus-/hinausfahren

come down from Edinburgh to London — von Edinburgh nach London [he]runterkommen

3) (of money): (at once) sofort

pay for something cash down — etwas [in] bar bezahlen

4) (into prostration) nieder[fallen, -geschlagen werden]

shout the place/house down — (fig.) schreien, dass die Wände zittern

5) (on to paper)

copy something down from the board — etwas von der Tafel abschreiben

6) (on programme)

put a meeting down for 2 p.m. — ein Treffen für od. auf 14 Uhr ansetzen

7) as int. runter! (bes. ugs.); (to dog) leg dich!; nieder!; (Mil.) hinlegen!

down with imperialism/the president! — nieder mit dem Imperialismus/dem Präsidenten!

8) (in lower place, downstairs, in fallen position, in south) unten

down on the floor — auf dem Fußboden

low/lower down — tief/tiefer unten

down under the table — unter dem Tisch

wear one's hair down — sein Haar offen tragen

down there/here — da/hier unten

X metres down — X Meter tief

his flat is on the next floor down — seine Wohnung ist ein Stockwerk tiefer

down in Wales/in the country — weit weg in Wales/draußen auf dem Lande

down south — unten im Süden (ugs.)

down south/east — (Amer.) in den Südstaaten/im Osten

down [on the floor] — (Boxing) am Boden; auf den Brettern

down and out — (Boxing) k. o.; (fig.) fertig (ugs.)

9) (prostrate) auf dem Fußboden/der Erde

be down with an illness — eine Krankheit haben

10) (on paper)

be down in writing/on paper/in print — niedergeschrieben/zu Papier gebracht/gedruckt sein

11) (on programme) angesetzt [Termin, Treffen]

12) (facing downwards, bowed) zu Boden

keep one's eyes down — zu Boden sehen

be down — (brought to the ground) am Boden liegen

13) (in depression)

down [in the mouth] — niedergeschlagen

14) (now cheaper) [jetzt] billiger

15)

be down to... — (have only... left) nichts mehr haben außer...

we're down to our last £100 — wir haben nur noch 100 Pfund

now it's down to him to do something — nun liegt es bei od. an ihm, etwas zu tun

16) (to reduced consistency or size)

thin gravy down — Soße verdünnen

the water had boiled right down — das Wasser war fast verdampft

wear the soles down — die Sohlen ablaufen

17) (including lower limit)

from... down to... — von... bis zu... hinunter

18) (in position of lagging or loss) weniger

be three points/games down — mit drei Punkten/Spielen zurückliegen

be down on one's earnings of the previous year — weniger verdienen als im Vorjahr

be down on one's luck — eine Pechsträhne haben. See also academic.ru/79258/up">up 1.
2. preposition
1) (downwards along, from top to bottom of) runter (bes. ugs.); herunter/hinunter (bes. schriftsprachlich)

lower down the river — weiter unten am Fluss

fall down the stairs/steps — die Treppe/Stufen herunterstürzen

his eye travelled down the list — sein Auge wanderte über die Liste

walk down the hill/road — den Hügel/die Straße heruntergehen

2) (downwards through) durch

3) (downwards into) rein in (+ Akk.) (bes. ugs.); hinein in (+ Akk.) (bes. schriftsprachlich)

fall down a hole/ditch — in ein Loch/einen Graben fallen

4) (downwards over) über (+ Akk.)

spill water all down one's skirt — sich (Dat.) Wasser über den Rock gießen

5) (downwards in time)

the tradition has continued down the ages — die Tradition ist von Generation zu Generation weitergegeben worden

6) (along)

come down the street — die Straße herunter- od. entlangkommen

go down the pub/disco — (Brit. coll.) in die Kneipe/Disko gehen

7) (at or in a lower position in or on) [weiter] unten

further down the ladder/coast — weiter unten auf der Leiter/an der Küste

live just down the road — ein Stück weiter unten in der Straße wohnen

8) (from top to bottom along) an (+ Dat.)

down the side of a house — an der Seite eines Hauses

9) (all over) überall auf (+ Dat.)

I've got coffee [all] down my skirt — mein ganzer Rock ist voll Kaffee

10) (Brit. coll.): (in, at)

down the pub/café/town — in der Kneipe/im Café/in der Stadt
3. adjective
(directed downwards) nach unten führend [Rohr, Kabel]; [Rolltreppe] nach unten; nach unten gerichtet [Kolbenhub, Sog]; aus der Hauptstadt herausführend [Bahnlinie]
4. transitive verb
(coll.)

1) (knock down) auf die Bretter schicken [Boxer]

2) (drink down) leer machen (ugs.) [Flasche, Glas]; schlucken (ugs.) [Getränk]

3)

down tools — (cease work) zu arbeiten aufhören; (take a break) die Arbeit unterbrechen; (go on strike) die Arbeit niederlegen

4) (shoot down) abschießen, (ugs.) runterholen [Flugzeug]
5. noun
(coll.)

have a down on somebody/something — jemanden/etwas auf dem Kieker haben (ugs.); see also up 4.
•• Cultural note:
Downing Street

Der Name einer Straße in Westminster im Zentrum von London. Das Haus mit der Nummer 10 in der Downing Street ist der offizielle Sitz des Premierministers und das mit der Nummer 11 der des Finanzministers. Unter Journalisten ist der Ausdruck Downing Street oder Number 10 gebräuchlich, wenn vom Amtssitz des Premierministers die Rede ist

* * *
I 1. adverb
1) (towards or in a low or lower position, level or state: He climbed down to the bottom of the ladder.) hinunter

2) (on or to the ground: The little boy fell down and cut his knee.) zum/auf den Boden

3) (from earlier to later times: The recipe has been handed down in our family for years.) weiter

4) (from a greater to a smaller size, amount etc: Prices have been going down steadily.) gefallen

5) (towards or in a place thought of as being lower, especially southward or away from a centre: We went down from Glasgow to Bristol.) hinunter
2. preposition
1) (in a lower position on: Their house is halfway down the hill.) hinunter

2) (to a lower position on, by, through or along: Water poured down the drain.) hinunter

3) (along: The teacher's gaze travelled slowly down the line of children.) entlang
3. verb
(to finish (a drink) very quickly, especially in one gulp: He downed a pint of beer.) hinunterkippen

- downward
- downwards
- downward
- down-and-out
- down-at-heel
- downcast
- downfall
- downgrade
- downhearted
- downhill
- downhill racing
- downhill skiing
- down-in-the-mouth
- down payment
- downpour
- downright 4. adjective
He is a downright nuisance!)

- downstairs
- downstream
- down-to-earth
- downtown
- downtown
- down-trodden
- be/go down with
- down on one's luck
- down tools
- down with
- get down to
- suit someone down to the ground
- suit down to the ground II noun
(small, soft feathers: a quilt filled with down.) Daunen (pl.)

- downie®
- downy
* * *

down¹

[daʊn]

I. ADVERB

1. (movement to a lower position) hinunter, hinab geh; (towards the speaker) herunter, herab geh

get \down off that table! komm sofort vom Tisch herunter!

the leaflet slipped \down behind the wardrobe die Broschüre ist hinter den Kleiderschrank gerutscht

come further \down [the steps] komm noch etwas weiter [die Treppe] runter fam

“\down!” (to a dog) „Platz!“

▪ to fall \down (drop) hinunterfallen; (fall over) umfallen; (stumble) hinfallen

▪ to let sth \down etw herunterlassen

to lie sth \down etw hinlegen [o ablegen]

to pull sth \down etw nach unten ziehen

to put \down sth etw hinstellen [o abstellen

2. (downwards) nach unten

head \down mit dem Kopf nach unten

to be [or lie] face \down auf dem Bauch [o mit dem Gesicht nach unten] liegen

to point down nach unten zeigen

3. (in a lower position) unten

\down here/there hier/dort unten

\down at/by/in sth unten an/bei/in etw dat

4. inv (in the south) im Süden, unten fam; (towards the south) in den Süden, runter fam

things are much more expensive \down [in the] south unten im Süden ist alles viel teurer

how often do you come \down to Cornwall? wie oft kommen Sie nach Cornwall runter? fam

5. inv (away from the centre) außerhalb

my parents live \down in Worcestershire meine Eltern leben außerhalb [von hier] in Worcestershire

he has a house \down by the harbour er hat ein Haus draußen am Hafen

\down our way hier in unserem Viertel [o unserer Gegend] [o SCHWEIZ Quartier

6. ( fam: badly off) unten

she's certainly come \down in the world! mit ihr ist es ganz schön bergab gegangen! fam

to be \down on one's luck eine Pechsträhne haben

she's been \down on her luck recently in letzter Zeit ist sie vom Pech verfolgt

to hit [or kick] sb when he's \down jdn treten, wenn er schon am Boden liegt fig

7. (have only)

▪ to be \down to sth nur noch etw haben

when the rescue party found her, she was \down to her last bar of chocolate als die Rettungsmannschaft sie fand, hatte sie nur noch einen Riegel Schokolade

8. (ill)

to be \down with sth an etw dat erkrankt sein

she's \down with flu sie liegt mit einer Grippe im Bett

to come [or go] \down with sth an etw dat erkranken, etw kriegen fam

I think I'm going \down with a cold ich glaube, ich kriege eine Erkältung fam

9. SPORT im Rückstand

Milan were three goals \down at half-time zur Halbzeit lag Mailand [um] drei Tore zurück

10. (back in time, to a later time)

Joan of Arc's fame has echoed \down [through] the centuries Jeanne d'Arcs Ruhm hat die Jahrhunderte überdauert

\down to the last century bis ins vorige Jahrhundert [hinein]

to come \down myths überliefert werden

to pass [or hand] sth \down etw weitergeben [o überliefern

11. (at/to a lower amount) niedriger

the pay offer is \down 2% from last year das Lohnangebot liegt 2 % unter dem vom Vorjahr

he quit the poker game when he was only $50 \down er hörte mit dem Pokerspiel auf, als er erst 50 Dollar verloren hatte

to get the price \down den Preis drücken [o herunterhandeln]

to go \down sinken

the number of students has gone \down die Zahl der Studierenden ist gesunken

12. (in/to a less intense degree) herunter

let the fire burn \down lass das Feuer herunterbrennen

settle \down, you two gebt mal ein bisschen Ruhe, ihr zwei

to turn the music/radio \down die Musik/das Radio leiser stellen [o machen]

to water a drink \down ein Getränk verwässern

13. (including) bis einschließlich

the entire administration has come under suspicion, from the mayor \down das gesamte Verwaltungspersonal, angefangen beim Bürgermeister, ist in Verdacht geraten

everyone, from the director \down to the secretaries, was questioned by the police vom Direktor angefangen bis hin zu den Sekretärinnen, wurde jeder von der Polizei verhört

14. (on paper)

to have sth \down in writing [or on paper] etw schriftlich [o fam schwarz auf weiß] haben

to get [or put] sb \down for sth jdn für etw akk vormerken

we've got you \down for five tickets wir haben fünf Karten für Sie vorbestellt

15. (swallowed) hinunter, runter fam

to get sth \down etw [hinunter]schlucken

she couldn't get the pill \down sie brachte die Tablette nicht hinunter fam

you'll feel better once you've got some hot soup \down du wirst dich besser fühlen, sobald du ein bisschen heiße Suppe gegessen hast

16. (thoroughly) gründlich

he washed the car \down er wusch den Wagen von oben bis unten

17. (already finished) vorbei

two lectures \down, eight to go zwei Vorlesungen haben wir schon besucht, es bleiben also noch acht

18. (as initial payment) als Anzahlung

to pay [or put] £100 \down 100 Pfund anzahlen

19. (attributable)

▪ to be \down to sth auf etw akk zurückzuführen sein

the problem is \down to her inexperience, not any lack of intelligence es liegt an ihrer Unerfahrenheit, nicht an mangelnder Intelligenz

to be [or AM also come] \down to sb jds Sache sein

it's all \down to you now to make it work nun ist es an Ihnen, die Sache in Gang zu bringen

20. (reduce to)

to come \down to sth auf etw akk hinauslaufen

what the problem comes \down to is this:... die entscheidende Frage ist:...

well, if I bring it \down to its simplest level,... also, stark vereinfacht könnte man sagen,...

21. (in crossword puzzles) senkrecht

22.

▶ \down to the ground völlig, ganz und gar, total fam

that suits me \down to the ground das ist genau das Richtige für mich

II. PREPOSITION

1. (in a downward direction) hinunter; (towards the speaker) herunter

my uncle's in hospital after falling \down some stairs mein Onkel ist im Krankenhaus, nachdem er die Treppe heruntergefallen [o hinuntergefallen] ist

up and \down the stairs die Treppe rauf und runter fam

she poured the liquid \down the sink sie schüttete die Flüssigkeit in den Abfluss

2. (downhill) hinunter, hinab geh; (towards the speaker) herunter [o geh herab]

to come \down the hill den Hügel heruntersteigen [o geh herabsteigen]

to go \down the mountain den Berg hinuntersteigen [o geh hinabsteigen

3. (along) entlang

go \down the street gehen Sie die Straße entlang [o hinunter]

her office is \down the corridor on the right ihr Büro ist weiter den Gang entlang auf der rechten Seite

we drove \down the motorway as far as Bristol wir fuhren auf der Schnellstraße bis Bristol

I ran my finger \down the list of ingredients ich ging mit dem Finger die Zutatenliste durch

her long red hair reached most of the way \down her back ihre langen roten Haare bedeckten fast ihren ganzen Rücken

to sail the boat \down the river mit dem Boot flussabwärts segeln

4. (in a particular place)

\down sb's way in jds Gegend

they speak with a peculiar accent \down his way in seiner Ecke haben die Leute einen besonderen Akzent fam

5. (through time)

\down the ages von Generation zu Generation

\down the centuries die Jahrhunderte hindurch

\down the generations über Generationen hinweg

6. BRIT, AUS ( fam: to)

I went \down the pub with my mates ich ging mit meinen Freunden in die Kneipe

to go \down the shops einkaufen gehen

7. (inside) in + dat

you'll feel better once you've got some hot soup \down you du wirst dich besser fühlen, sobald du ein bisschen heiße Suppe im Magen hast

8.

▶ to go \down the drain [or toilet] [or tube[s]] ( fam)

▶ to go \down the plughole [or BRIT also pan] [or AUS gurgler] ( fam) für die Katz sein sl

we don't want all their hard work to go \down the drain ich möchte nicht, dass ihre harte Arbeit ganz umsonst ist

▶ \down the road [or line] [or track] auf der ganzen Linie fig, voll und ganz

III. ADJECTIVE

<more \down, most \down>

1. attr, inv (moving downward) abwärtsführend, nach unten nach n

the \down escalator die Rolltreppe nach unten

2. pred ( fam: unhappy, sad) niedergeschlagen, down fam

I've been feeling a bit \down this week diese Woche bin ich nicht so gut drauf fam

3. pred, inv ( fam: disapproving of)

▪ to be \down on sb jdn auf dem Kieker [o ÖSTERR, SCHWEIZ im Visier] haben fam

4. pred, inv (not functioning) außer Betrieb

the computer will be \down for an hour der Computer wird für eine Stunde abgeschaltet

I'm afraid the [telephone] lines are \down ich fürchte, die Telefonleitungen sind tot

5. attr, inv BRIT ( dated: travelling away from the city) stadtauswärts fahrend attr

\down platform Bahnsteig m [o SCHWEIZ Perron m] für stadtauswärts fahrende Züge

6. (sunk to a low level) niedrig

the river is \down der Fluss hat [o geh führt] Niedrigwasser

IV. TRANSITIVE VERB

1. (knock down)

▪ to \down sb jdn zu Fall bringen; BOXING jdn niederschlagen [o sl auf die Bretter schicken

2. (shoot down)

▪ to \down sth etw abschießen [o fam runterholen

3. esp BRIT

to \down tools (cease work) mit der Arbeit aufhören; (have a break) die Arbeit unterbrechen; (during a strike) die Arbeit niederlegen

the printers are threatening to \down tools die Drucker drohen mit Arbeitsniederlegungen

4. AM, AUS SPORT (beat)

▪ to \down sb jdn schlagen [o fam fertigmachen

5.

▪ to \down sth (swallow) etw hinunterschlucken; (eat) etw essen; (eat quickly) etw verschlingen [o hinunterschlingen]; (drink) etw trinken; (drink quickly) etw hinunterkippen [o fam runterschütten] [o SCHWEIZ runterleeren]

he'd \downed four beers er hatte vier Bier gekippt fam

V. NOUN

1. (bad fortune) Tiefpunkt m, schlechte Zeit

ups and \downs Auf und Ab nt

well, we've had our ups and \downs wir haben schon Höhen und Tiefen durchgemacht

2. no pl ( fam: dislike) Groll m

▪ to have a \down on sb jdn auf dem Kieker [o ÖSTERR, SCHWEIZ im Visier] haben fam

why do you have a \down on him? was hast du gegen ihn?

3. AM FBALL Versuch m

it's second \down es ist der zweite Versuch

VI. INTERJECTION

\down with taxes! weg mit den Steuern!

\down with the dictator! nieder mit dem Diktator!

down²

[daʊn]

I. n no pl

1. (soft feathers) Daunen pl, Flaumfedern pl

2. (soft hair or fluff) [Bart]flaum m, feine Härchen

II. n modifier Daunen-

\down jacket/quilt Daunenjacke f/-decke f

down³

[daʊn]

n esp BRIT Hügelland nt, [baumloser] Höhenzug

▪ the \downs pl die Downs (an der Südküste Englands)

* * *
I [daʊn]
1. ADVERB
When down is an element in a phrasal verb, eg get down, sit down, stand down, write down, look up the verb.
1) indicating movement towards speaker herunter; (away from speaker) hinunter; (downstairs) nach unten

to jump down — herunter-/hinunterspringen

on his way down from the summit — auf seinem Weg vom Gipfel herab/hinab

on the way down to London — auf dem Weg nach London runter (inf)

all the way down to the bottom — bis ganz nach unten

down! (to dog) — Platz! __diams; down with...! nieder mit...!

2) indicating static position unten

down there — da unten

I'll stay down here —

down in the valley — unten im Tal

it needs a bit of paint down at the bottom — es muss unten herum neu gestrichen werden

don't kick a man when he's down (fig) — man soll jemanden nicht fertigmachen, wenn er schon angeschlagen ist or wenns ihm dreckig geht (inf)

head down — mit dem Kopf nach unten

the sun was down —

the blinds were down — die Jalousien waren unten or heruntergelassen

I'll be down in a minute —

to be down for the count (Boxing) — ausgezählt werden

I've been down with flu — ich habe mit Grippe (im Bett) gelegen

3)

= to or in another place usu not translated he came down from London yesterday — er kam gestern aus London

he's down in London/at his brother's — er ist in London/bei seinem Bruder

he lives down South — er wohnt im Süden

we're going down South — wir fahren in den Süden

we're going down to the seaside/to Dover — wir fahren an die See/nach Dover

4)

= below previous level his temperature is down —

his shoes were worn down the price of meat is down on last week — seine Schuhe waren abgetragen der Fleischpreis ist gegenüber der letzten Woche gefallen

interest rates are down to/by 3% — der Zinssatz ist auf/um 3% gefallen

I'm £20 down on what I expected — ich habe £ 20 weniger als ich dachte

he's down to his last £10 — er hat nur noch £ 10

they're still three goals down — sie liegen immer noch mit drei Toren zurück

See:

→ luck

5)

in writing I've got it down in my diary — ich habe es in meinem Kalender notiert

let's get it down on paper — schreiben wir es auf, halten wir es schriftlich fest

when you see it down on paper — wenn man es schwarz auf weiß sieht

to be down for the next race — für das nächste Rennen gemeldet sein

it's down for next month — es steht für nächsten Monat auf dem Programm

6)

indicating range or succession usu not translated from the biggest down — vom Größten angefangen

down through the ages — von jeher

from 1700 down to the present —

right down to the present day — bis zum heutigen Tag

from the chairman (all the way) down to the doorman — vom Vorsitzenden bis (herunter) zum Pförtner

7) indicating responsibility __diams; to be down to sb/sth (= caused by) an jdm/etw liegen

any mistakes are down to us — irgendwelche Fehler liegen an uns

8)

as deposit to pay £20 down — £ 20 anzahlen

I've put down a deposit on a new bike —

how much do they want down? — was verlangen sie als Anzahlung?

2. PREPOSITION

1)

indicating movement downwards to go/come down the hill/the stairs etc — den Berg/die Treppe etc hinuntergehen/herunterkommen

he ran his finger down the list — er ging (mit dem Finger) die Liste durch

her hair fell loose down her back — sie trug ihr Haar offen über die Schultern

2)

at a lower part of he's already halfway down the hill — er ist schon auf halbem Wege nach unten

the other skiers were further down the slope — die anderen Skifahrer waren weiter unten

she lives just down the street — sie wohnt ein Stückchen weiter die Straße entlang

3)

= along he was walking/coming down the street — er ging/kam die Straße entlang

if you look down this road, you can see... — wenn Sie diese Straße hinunterblicken, können Sie... sehen

4)

= throughout down the centuries — durch die Jahrhunderte (hindurch)

5)

= to, in, at Brit inf he's gone down the pub — er ist in die Kneipe gegangen

she's down the shops — sie ist einkaufen gegangen

he works down the garage — er arbeitet in der Autowerkstatt

3. NOUN
(= dislike) __diams; to have a down on sb (inf) jdn auf dem Kieker haben (inf) → up
See:

→ up

4. ADJECTIVE (inf)

1)

= depressed he was (feeling) a bit down — er fühlte sich ein wenig down (inf) or niedergeschlagen

2)

= not working to be down — außer Betrieb sein; (Comput) abgestürzt sein

5. TRANSITIVE VERB
opponent niederschlagen, zu Fall bringen; enemy planes abschießen, (he)runterholen (inf); (FTBL ETC, inf) player legen (inf); beer etc runterkippen or -schütten (inf)
to down tools — die Arbeit niederlegen
II
n
(= feathers) Daunen pl, Flaumfedern pl; (= fine hair) Flaum m III
n usu pl (GEOG)
Hügelland nt no pl
on the down(s) — im Hügelland

* * *

Down [daʊn] s Down n (Grafschaft in Nordirland)

* * *
I noun
(Geog.) [baumloser] Höhenzug; in pl. Downs Pl. (an der Süd- und Südostküste Englands)
II noun
1) (of bird) Daunen Pl.; Flaum, der

2) (hair) Flaum, der
III 1. adverb
1) (to lower place, to downstairs, southwards) runter (bes. ugs.); herunter/hinunter (bes. schriftsprachlich); (in lift) abwärts; (in crossword puzzle) senkrecht

[right] down to something — [ganz] bis zu etwas her-/hinunter

go down to the shops/the end of the road — zu den Läden/zum Ende der Straße hinuntergehen

2) (Brit.): (from capital) raus (bes. ugs.); heraus/hinaus (bes. schriftsprachlich)

get down to Reading from London — von London nach Reading raus-/hinausfahren

come down from Edinburgh to London — von Edinburgh nach London [he]runterkommen

3) (of money): (at once) sofort

pay for something cash down — etwas [in] bar bezahlen

4) (into prostration) nieder[fallen, -geschlagen werden]

shout the place/house down — (fig.) schreien, dass die Wände zittern

5) (on to paper)

copy something down from the board — etwas von der Tafel abschreiben

6) (on programme)

put a meeting down for 2 p.m. — ein Treffen für od. auf 14 Uhr ansetzen

7) as int. runter! (bes. ugs.); (to dog) leg dich!; nieder!; (Mil.) hinlegen!

down with imperialism/the president! — nieder mit dem Imperialismus/dem Präsidenten!

8) (in lower place, downstairs, in fallen position, in south) unten

down on the floor — auf dem Fußboden

low/lower down — tief/tiefer unten

down under the table — unter dem Tisch

wear one's hair down — sein Haar offen tragen

down there/here — da/hier unten

X metres down — X Meter tief

his flat is on the next floor down — seine Wohnung ist ein Stockwerk tiefer

down in Wales/in the country — weit weg in Wales/draußen auf dem Lande

down south — unten im Süden (ugs.)

down south/east — (Amer.) in den Südstaaten/im Osten

down [on the floor] — (Boxing) am Boden; auf den Brettern

down and out — (Boxing) k. o.; (fig.) fertig (ugs.)

9) (prostrate) auf dem Fußboden/der Erde

be down with an illness — eine Krankheit haben

10) (on paper)

be down in writing/on paper/in print — niedergeschrieben/zu Papier gebracht/gedruckt sein

11) (on programme) angesetzt [Termin, Treffen]

12) (facing downwards, bowed) zu Boden

keep one's eyes down — zu Boden sehen

be down — (brought to the ground) am Boden liegen

13) (in depression)

down [in the mouth] — niedergeschlagen

14) (now cheaper) [jetzt] billiger

15)

be down to... — (have only... left) nichts mehr haben außer...

we're down to our last £100 — wir haben nur noch 100 Pfund

now it's down to him to do something — nun liegt es bei od. an ihm, etwas zu tun

16) (to reduced consistency or size)

thin gravy down — Soße verdünnen

the water had boiled right down — das Wasser war fast verdampft

wear the soles down — die Sohlen ablaufen

17) (including lower limit)

from... down to... — von... bis zu... hinunter

18) (in position of lagging or loss) weniger

be three points/games down — mit drei Punkten/Spielen zurückliegen

be down on one's earnings of the previous year — weniger verdienen als im Vorjahr

be down on one's luck — eine Pechsträhne haben. See also up 1.
2. preposition
1) (downwards along, from top to bottom of) runter (bes. ugs.); herunter/hinunter (bes. schriftsprachlich)

lower down the river — weiter unten am Fluss

fall down the stairs/steps — die Treppe/Stufen herunterstürzen

his eye travelled down the list — sein Auge wanderte über die Liste

walk down the hill/road — den Hügel/die Straße heruntergehen

2) (downwards through) durch

3) (downwards into) rein in (+ Akk.) (bes. ugs.); hinein in (+ Akk.) (bes. schriftsprachlich)

fall down a hole/ditch — in ein Loch/einen Graben fallen

4) (downwards over) über (+ Akk.)

spill water all down one's skirt — sich (Dat.) Wasser über den Rock gießen

5) (downwards in time)

the tradition has continued down the ages — die Tradition ist von Generation zu Generation weitergegeben worden

6) (along)

come down the street — die Straße herunter- od. entlangkommen

go down the pub/disco — (Brit. coll.) in die Kneipe/Disko gehen

7) (at or in a lower position in or on) [weiter] unten

further down the ladder/coast — weiter unten auf der Leiter/an der Küste

live just down the road — ein Stück weiter unten in der Straße wohnen

8) (from top to bottom along) an (+ Dat.)

down the side of a house — an der Seite eines Hauses

9) (all over) überall auf (+ Dat.)

I've got coffee [all] down my skirt — mein ganzer Rock ist voll Kaffee

10) (Brit. coll.): (in, at)

down the pub/café/town — in der Kneipe/im Café/in der Stadt
3. adjective
(directed downwards) nach unten führend [Rohr, Kabel]; [Rolltreppe] nach unten; nach unten gerichtet [Kolbenhub, Sog]; aus der Hauptstadt herausführend [Bahnlinie]
4. transitive verb
(coll.)

1) (knock down) auf die Bretter schicken [Boxer]

2) (drink down) leer machen (ugs.) [Flasche, Glas]; schlucken (ugs.) [Getränk]

3)

down tools — (cease work) zu arbeiten aufhören; (take a break) die Arbeit unterbrechen; (go on strike) die Arbeit niederlegen

4) (shoot down) abschießen, (ugs.) runterholen [Flugzeug]
5. noun
(coll.)

have a down on somebody/something — jemanden/etwas auf dem Kieker haben (ugs.); see also up 4.
•• Cultural note:
Downing Street

Der Name einer Straße in Westminster im Zentrum von London. Das Haus mit der Nummer 10 in der Downing Street ist der offizielle Sitz des Premierministers und das mit der Nummer 11 der des Finanzministers. Unter Journalisten ist der Ausdruck Downing Street oder Number 10 gebräuchlich, wenn vom Amtssitz des Premierministers die Rede ist

* * *

(fluff) n.

Flaum nur sing. m. (feathers) n.

Daune -n f. adj.

abwärts adj.

herab adj.

herunter adj.

hinab adj.

hinunter adj.

nieder adj.

rückwärts adj.

unten adj.

zusammengebrochen (alt.Rechtschreibung) adj.

English-german dictionary > Down
10 down

I noun
(Geog.) [baumloser] Höhenzug; in pl. Downs Pl. (an der Süd- und Südostküste Englands)
II noun
1) (of bird) Daunen Pl.; Flaum, der

2) (hair) Flaum, der
III 1. adverb
1) (to lower place, to downstairs, southwards) runter (bes. ugs.); herunter/hinunter (bes. schriftsprachlich); (in lift) abwärts; (in crossword puzzle) senkrecht

[right] down to something — [ganz] bis zu etwas her-/hinunter

go down to the shops/the end of the road — zu den Läden/zum Ende der Straße hinuntergehen

2) (Brit.): (from capital) raus (bes. ugs.); heraus/hinaus (bes. schriftsprachlich)

get down to Reading from London — von London nach Reading raus-/hinausfahren

come down from Edinburgh to London — von Edinburgh nach London [he]runterkommen

3) (of money): (at once) sofort

pay for something cash down — etwas [in] bar bezahlen

4) (into prostration) nieder[fallen, -geschlagen werden]

shout the place/house down — (fig.) schreien, dass die Wände zittern

5) (on to paper)

copy something down from the board — etwas von der Tafel abschreiben

6) (on programme)

put a meeting down for 2 p.m. — ein Treffen für od. auf 14 Uhr ansetzen

7) as int. runter! (bes. ugs.); (to dog) leg dich!; nieder!; (Mil.) hinlegen!

down with imperialism/the president! — nieder mit dem Imperialismus/dem Präsidenten!

8) (in lower place, downstairs, in fallen position, in south) unten

down on the floor — auf dem Fußboden

low/lower down — tief/tiefer unten

down under the table — unter dem Tisch

wear one's hair down — sein Haar offen tragen

down there/here — da/hier unten

X metres down — X Meter tief

his flat is on the next floor down — seine Wohnung ist ein Stockwerk tiefer

down in Wales/in the country — weit weg in Wales/draußen auf dem Lande

down south — unten im Süden (ugs.)

down south/east — (Amer.) in den Südstaaten/im Osten

down [on the floor] — (Boxing) am Boden; auf den Brettern

down and out — (Boxing) k. o.; (fig.) fertig (ugs.)

9) (prostrate) auf dem Fußboden/der Erde

be down with an illness — eine Krankheit haben

10) (on paper)

be down in writing/on paper/in print — niedergeschrieben/zu Papier gebracht/gedruckt sein

11) (on programme) angesetzt [Termin, Treffen]

12) (facing downwards, bowed) zu Boden

keep one's eyes down — zu Boden sehen

be down — (brought to the ground) am Boden liegen

13) (in depression)

down [in the mouth] — niedergeschlagen

14) (now cheaper) [jetzt] billiger

15)

be down to... — (have only... left) nichts mehr haben außer...

we're down to our last £100 — wir haben nur noch 100 Pfund

now it's down to him to do something — nun liegt es bei od. an ihm, etwas zu tun

16) (to reduced consistency or size)

thin gravy down — Soße verdünnen

the water had boiled right down — das Wasser war fast verdampft

wear the soles down — die Sohlen ablaufen

17) (including lower limit)

from... down to... — von... bis zu... hinunter

18) (in position of lagging or loss) weniger

be three points/games down — mit drei Punkten/Spielen zurückliegen

be down on one's earnings of the previous year — weniger verdienen als im Vorjahr

be down on one's luck — eine Pechsträhne haben. See also academic.ru/79258/up">up 1.
2. preposition
1) (downwards along, from top to bottom of) runter (bes. ugs.); herunter/hinunter (bes. schriftsprachlich)

lower down the river — weiter unten am Fluss

fall down the stairs/steps — die Treppe/Stufen herunterstürzen

his eye travelled down the list — sein Auge wanderte über die Liste

walk down the hill/road — den Hügel/die Straße heruntergehen

2) (downwards through) durch

3) (downwards into) rein in (+ Akk.) (bes. ugs.); hinein in (+ Akk.) (bes. schriftsprachlich)

fall down a hole/ditch — in ein Loch/einen Graben fallen

4) (downwards over) über (+ Akk.)

spill water all down one's skirt — sich (Dat.) Wasser über den Rock gießen

5) (downwards in time)

the tradition has continued down the ages — die Tradition ist von Generation zu Generation weitergegeben worden

6) (along)

come down the street — die Straße herunter- od. entlangkommen

go down the pub/disco — (Brit. coll.) in die Kneipe/Disko gehen

7) (at or in a lower position in or on) [weiter] unten

further down the ladder/coast — weiter unten auf der Leiter/an der Küste

live just down the road — ein Stück weiter unten in der Straße wohnen

8) (from top to bottom along) an (+ Dat.)

down the side of a house — an der Seite eines Hauses

9) (all over) überall auf (+ Dat.)

I've got coffee [all] down my skirt — mein ganzer Rock ist voll Kaffee

10) (Brit. coll.): (in, at)

down the pub/café/town — in der Kneipe/im Café/in der Stadt
3. adjective
(directed downwards) nach unten führend [Rohr, Kabel]; [Rolltreppe] nach unten; nach unten gerichtet [Kolbenhub, Sog]; aus der Hauptstadt herausführend [Bahnlinie]
4. transitive verb
(coll.)

1) (knock down) auf die Bretter schicken [Boxer]

2) (drink down) leer machen (ugs.) [Flasche, Glas]; schlucken (ugs.) [Getränk]

3)

down tools — (cease work) zu arbeiten aufhören; (take a break) die Arbeit unterbrechen; (go on strike) die Arbeit niederlegen

4) (shoot down) abschießen, (ugs.) runterholen [Flugzeug]
5. noun
(coll.)

have a down on somebody/something — jemanden/etwas auf dem Kieker haben (ugs.); see also up 4.
•• Cultural note:
Downing Street

Der Name einer Straße in Westminster im Zentrum von London. Das Haus mit der Nummer 10 in der Downing Street ist der offizielle Sitz des Premierministers und das mit der Nummer 11 der des Finanzministers. Unter Journalisten ist der Ausdruck Downing Street oder Number 10 gebräuchlich, wenn vom Amtssitz des Premierministers die Rede ist

* * *
I 1. adverb
1) (towards or in a low or lower position, level or state: He climbed down to the bottom of the ladder.) hinunter

2) (on or to the ground: The little boy fell down and cut his knee.) zum/auf den Boden

3) (from earlier to later times: The recipe has been handed down in our family for years.) weiter

4) (from a greater to a smaller size, amount etc: Prices have been going down steadily.) gefallen

5) (towards or in a place thought of as being lower, especially southward or away from a centre: We went down from Glasgow to Bristol.) hinunter
2. preposition
1) (in a lower position on: Their house is halfway down the hill.) hinunter

2) (to a lower position on, by, through or along: Water poured down the drain.) hinunter

3) (along: The teacher's gaze travelled slowly down the line of children.) entlang
3. verb
(to finish (a drink) very quickly, especially in one gulp: He downed a pint of beer.) hinunterkippen

- downward
- downwards
- downward
- down-and-out
- down-at-heel
- downcast
- downfall
- downgrade
- downhearted
- downhill
- downhill racing
- downhill skiing
- down-in-the-mouth
- down payment
- downpour
- downright 4. adjective
He is a downright nuisance!)

- downstairs
- downstream
- down-to-earth
- downtown
- downtown
- down-trodden
- be/go down with
- down on one's luck
- down tools
- down with
- get down to
- suit someone down to the ground
- suit down to the ground II noun
(small, soft feathers: a quilt filled with down.) Daunen (pl.)

- downie®
- downy
* * *

down¹

[daʊn]

I. ADVERB

1. (movement to a lower position) hinunter, hinab geh; (towards the speaker) herunter, herab geh

get \down off that table! komm sofort vom Tisch herunter!

the leaflet slipped \down behind the wardrobe die Broschüre ist hinter den Kleiderschrank gerutscht

come further \down [the steps] komm noch etwas weiter [die Treppe] runter fam

“\down!” (to a dog) „Platz!“

▪ to fall \down (drop) hinunterfallen; (fall over) umfallen; (stumble) hinfallen

▪ to let sth \down etw herunterlassen

to lie sth \down etw hinlegen [o ablegen]

to pull sth \down etw nach unten ziehen

to put \down sth etw hinstellen [o abstellen

2. (downwards) nach unten

head \down mit dem Kopf nach unten

to be [or lie] face \down auf dem Bauch [o mit dem Gesicht nach unten] liegen

to point down nach unten zeigen

3. (in a lower position) unten

\down here/there hier/dort unten

\down at/by/in sth unten an/bei/in etw dat

4. inv (in the south) im Süden, unten fam; (towards the south) in den Süden, runter fam

things are much more expensive \down [in the] south unten im Süden ist alles viel teurer

how often do you come \down to Cornwall? wie oft kommen Sie nach Cornwall runter? fam

5. inv (away from the centre) außerhalb

my parents live \down in Worcestershire meine Eltern leben außerhalb [von hier] in Worcestershire

he has a house \down by the harbour er hat ein Haus draußen am Hafen

\down our way hier in unserem Viertel [o unserer Gegend] [o SCHWEIZ Quartier

6. ( fam: badly off) unten

she's certainly come \down in the world! mit ihr ist es ganz schön bergab gegangen! fam

to be \down on one's luck eine Pechsträhne haben

she's been \down on her luck recently in letzter Zeit ist sie vom Pech verfolgt

to hit [or kick] sb when he's \down jdn treten, wenn er schon am Boden liegt fig

7. (have only)

▪ to be \down to sth nur noch etw haben

when the rescue party found her, she was \down to her last bar of chocolate als die Rettungsmannschaft sie fand, hatte sie nur noch einen Riegel Schokolade

8. (ill)

to be \down with sth an etw dat erkrankt sein

she's \down with flu sie liegt mit einer Grippe im Bett

to come [or go] \down with sth an etw dat erkranken, etw kriegen fam

I think I'm going \down with a cold ich glaube, ich kriege eine Erkältung fam

9. SPORT im Rückstand

Milan were three goals \down at half-time zur Halbzeit lag Mailand [um] drei Tore zurück

10. (back in time, to a later time)

Joan of Arc's fame has echoed \down [through] the centuries Jeanne d'Arcs Ruhm hat die Jahrhunderte überdauert

\down to the last century bis ins vorige Jahrhundert [hinein]

to come \down myths überliefert werden

to pass [or hand] sth \down etw weitergeben [o überliefern

11. (at/to a lower amount) niedriger

the pay offer is \down 2% from last year das Lohnangebot liegt 2 % unter dem vom Vorjahr

he quit the poker game when he was only $50 \down er hörte mit dem Pokerspiel auf, als er erst 50 Dollar verloren hatte

to get the price \down den Preis drücken [o herunterhandeln]

to go \down sinken

the number of students has gone \down die Zahl der Studierenden ist gesunken

12. (in/to a less intense degree) herunter

let the fire burn \down lass das Feuer herunterbrennen

settle \down, you two gebt mal ein bisschen Ruhe, ihr zwei

to turn the music/radio \down die Musik/das Radio leiser stellen [o machen]

to water a drink \down ein Getränk verwässern

13. (including) bis einschließlich

the entire administration has come under suspicion, from the mayor \down das gesamte Verwaltungspersonal, angefangen beim Bürgermeister, ist in Verdacht geraten

everyone, from the director \down to the secretaries, was questioned by the police vom Direktor angefangen bis hin zu den Sekretärinnen, wurde jeder von der Polizei verhört

14. (on paper)

to have sth \down in writing [or on paper] etw schriftlich [o fam schwarz auf weiß] haben

to get [or put] sb \down for sth jdn für etw akk vormerken

we've got you \down for five tickets wir haben fünf Karten für Sie vorbestellt

15. (swallowed) hinunter, runter fam

to get sth \down etw [hinunter]schlucken

she couldn't get the pill \down sie brachte die Tablette nicht hinunter fam

you'll feel better once you've got some hot soup \down du wirst dich besser fühlen, sobald du ein bisschen heiße Suppe gegessen hast

16. (thoroughly) gründlich

he washed the car \down er wusch den Wagen von oben bis unten

17. (already finished) vorbei

two lectures \down, eight to go zwei Vorlesungen haben wir schon besucht, es bleiben also noch acht

18. (as initial payment) als Anzahlung

to pay [or put] £100 \down 100 Pfund anzahlen

19. (attributable)

▪ to be \down to sth auf etw akk zurückzuführen sein

the problem is \down to her inexperience, not any lack of intelligence es liegt an ihrer Unerfahrenheit, nicht an mangelnder Intelligenz

to be [or AM also come] \down to sb jds Sache sein

it's all \down to you now to make it work nun ist es an Ihnen, die Sache in Gang zu bringen

20. (reduce to)

to come \down to sth auf etw akk hinauslaufen

what the problem comes \down to is this:... die entscheidende Frage ist:...

well, if I bring it \down to its simplest level,... also, stark vereinfacht könnte man sagen,...

21. (in crossword puzzles) senkrecht

22.

▶ \down to the ground völlig, ganz und gar, total fam

that suits me \down to the ground das ist genau das Richtige für mich

II. PREPOSITION

1. (in a downward direction) hinunter; (towards the speaker) herunter

my uncle's in hospital after falling \down some stairs mein Onkel ist im Krankenhaus, nachdem er die Treppe heruntergefallen [o hinuntergefallen] ist

up and \down the stairs die Treppe rauf und runter fam

she poured the liquid \down the sink sie schüttete die Flüssigkeit in den Abfluss

2. (downhill) hinunter, hinab geh; (towards the speaker) herunter [o geh herab]

to come \down the hill den Hügel heruntersteigen [o geh herabsteigen]

to go \down the mountain den Berg hinuntersteigen [o geh hinabsteigen

3. (along) entlang

go \down the street gehen Sie die Straße entlang [o hinunter]

her office is \down the corridor on the right ihr Büro ist weiter den Gang entlang auf der rechten Seite

we drove \down the motorway as far as Bristol wir fuhren auf der Schnellstraße bis Bristol

I ran my finger \down the list of ingredients ich ging mit dem Finger die Zutatenliste durch

her long red hair reached most of the way \down her back ihre langen roten Haare bedeckten fast ihren ganzen Rücken

to sail the boat \down the river mit dem Boot flussabwärts segeln

4. (in a particular place)

\down sb's way in jds Gegend

they speak with a peculiar accent \down his way in seiner Ecke haben die Leute einen besonderen Akzent fam

5. (through time)

\down the ages von Generation zu Generation

\down the centuries die Jahrhunderte hindurch

\down the generations über Generationen hinweg

6. BRIT, AUS ( fam: to)

I went \down the pub with my mates ich ging mit meinen Freunden in die Kneipe

to go \down the shops einkaufen gehen

7. (inside) in + dat

you'll feel better once you've got some hot soup \down you du wirst dich besser fühlen, sobald du ein bisschen heiße Suppe im Magen hast

8.

▶ to go \down the drain [or toilet] [or tube[s]] ( fam)

▶ to go \down the plughole [or BRIT also pan] [or AUS gurgler] ( fam) für die Katz sein sl

we don't want all their hard work to go \down the drain ich möchte nicht, dass ihre harte Arbeit ganz umsonst ist

▶ \down the road [or line] [or track] auf der ganzen Linie fig, voll und ganz

III. ADJECTIVE

<more \down, most \down>

1. attr, inv (moving downward) abwärtsführend, nach unten nach n

the \down escalator die Rolltreppe nach unten

2. pred ( fam: unhappy, sad) niedergeschlagen, down fam

I've been feeling a bit \down this week diese Woche bin ich nicht so gut drauf fam

3. pred, inv ( fam: disapproving of)

▪ to be \down on sb jdn auf dem Kieker [o ÖSTERR, SCHWEIZ im Visier] haben fam

4. pred, inv (not functioning) außer Betrieb

the computer will be \down for an hour der Computer wird für eine Stunde abgeschaltet

I'm afraid the [telephone] lines are \down ich fürchte, die Telefonleitungen sind tot

5. attr, inv BRIT ( dated: travelling away from the city) stadtauswärts fahrend attr

\down platform Bahnsteig m [o SCHWEIZ Perron m] für stadtauswärts fahrende Züge

6. (sunk to a low level) niedrig

the river is \down der Fluss hat [o geh führt] Niedrigwasser

IV. TRANSITIVE VERB

1. (knock down)

▪ to \down sb jdn zu Fall bringen; BOXING jdn niederschlagen [o sl auf die Bretter schicken

2. (shoot down)

▪ to \down sth etw abschießen [o fam runterholen

3. esp BRIT

to \down tools (cease work) mit der Arbeit aufhören; (have a break) die Arbeit unterbrechen; (during a strike) die Arbeit niederlegen

the printers are threatening to \down tools die Drucker drohen mit Arbeitsniederlegungen

4. AM, AUS SPORT (beat)

▪ to \down sb jdn schlagen [o fam fertigmachen

5.

▪ to \down sth (swallow) etw hinunterschlucken; (eat) etw essen; (eat quickly) etw verschlingen [o hinunterschlingen]; (drink) etw trinken; (drink quickly) etw hinunterkippen [o fam runterschütten] [o SCHWEIZ runterleeren]

he'd \downed four beers er hatte vier Bier gekippt fam

V. NOUN

1. (bad fortune) Tiefpunkt m, schlechte Zeit

ups and \downs Auf und Ab nt

well, we've had our ups and \downs wir haben schon Höhen und Tiefen durchgemacht

2. no pl ( fam: dislike) Groll m

▪ to have a \down on sb jdn auf dem Kieker [o ÖSTERR, SCHWEIZ im Visier] haben fam

why do you have a \down on him? was hast du gegen ihn?

3. AM FBALL Versuch m

it's second \down es ist der zweite Versuch

VI. INTERJECTION

\down with taxes! weg mit den Steuern!

\down with the dictator! nieder mit dem Diktator!

down²

[daʊn]

I. n no pl

1. (soft feathers) Daunen pl, Flaumfedern pl

2. (soft hair or fluff) [Bart]flaum m, feine Härchen

II. n modifier Daunen-

\down jacket/quilt Daunenjacke f/-decke f

down³

[daʊn]

n esp BRIT Hügelland nt, [baumloser] Höhenzug

▪ the \downs pl die Downs (an der Südküste Englands)

* * *
I [daʊn]
1. ADVERB
When down is an element in a phrasal verb, eg get down, sit down, stand down, write down, look up the verb.
1) indicating movement towards speaker herunter; (away from speaker) hinunter; (downstairs) nach unten

to jump down — herunter-/hinunterspringen

on his way down from the summit — auf seinem Weg vom Gipfel herab/hinab

on the way down to London — auf dem Weg nach London runter (inf)

all the way down to the bottom — bis ganz nach unten

down! (to dog) — Platz! __diams; down with...! nieder mit...!

2) indicating static position unten

down there — da unten

I'll stay down here —

down in the valley — unten im Tal

it needs a bit of paint down at the bottom — es muss unten herum neu gestrichen werden

don't kick a man when he's down (fig) — man soll jemanden nicht fertigmachen, wenn er schon angeschlagen ist or wenns ihm dreckig geht (inf)

head down — mit dem Kopf nach unten

the sun was down —

the blinds were down — die Jalousien waren unten or heruntergelassen

I'll be down in a minute —

to be down for the count (Boxing) — ausgezählt werden

I've been down with flu — ich habe mit Grippe (im Bett) gelegen

3)

= to or in another place usu not translated he came down from London yesterday — er kam gestern aus London

he's down in London/at his brother's — er ist in London/bei seinem Bruder

he lives down South — er wohnt im Süden

we're going down South — wir fahren in den Süden

we're going down to the seaside/to Dover — wir fahren an die See/nach Dover

4)

= below previous level his temperature is down —

his shoes were worn down the price of meat is down on last week — seine Schuhe waren abgetragen der Fleischpreis ist gegenüber der letzten Woche gefallen

interest rates are down to/by 3% — der Zinssatz ist auf/um 3% gefallen

I'm £20 down on what I expected — ich habe £ 20 weniger als ich dachte

he's down to his last £10 — er hat nur noch £ 10

they're still three goals down — sie liegen immer noch mit drei Toren zurück

See:

→ luck

5)

in writing I've got it down in my diary — ich habe es in meinem Kalender notiert

let's get it down on paper — schreiben wir es auf, halten wir es schriftlich fest

when you see it down on paper — wenn man es schwarz auf weiß sieht

to be down for the next race — für das nächste Rennen gemeldet sein

it's down for next month — es steht für nächsten Monat auf dem Programm

6)

indicating range or succession usu not translated from the biggest down — vom Größten angefangen

down through the ages — von jeher

from 1700 down to the present —

right down to the present day — bis zum heutigen Tag

from the chairman (all the way) down to the doorman — vom Vorsitzenden bis (herunter) zum Pförtner

7) indicating responsibility __diams; to be down to sb/sth (= caused by) an jdm/etw liegen

any mistakes are down to us — irgendwelche Fehler liegen an uns

8)

as deposit to pay £20 down — £ 20 anzahlen

I've put down a deposit on a new bike —

how much do they want down? — was verlangen sie als Anzahlung?

2. PREPOSITION

1)

indicating movement downwards to go/come down the hill/the stairs etc — den Berg/die Treppe etc hinuntergehen/herunterkommen

he ran his finger down the list — er ging (mit dem Finger) die Liste durch

her hair fell loose down her back — sie trug ihr Haar offen über die Schultern

2)

at a lower part of he's already halfway down the hill — er ist schon auf halbem Wege nach unten

the other skiers were further down the slope — die anderen Skifahrer waren weiter unten

she lives just down the street — sie wohnt ein Stückchen weiter die Straße entlang

3)

= along he was walking/coming down the street — er ging/kam die Straße entlang

if you look down this road, you can see... — wenn Sie diese Straße hinunterblicken, können Sie... sehen

4)

= throughout down the centuries — durch die Jahrhunderte (hindurch)

5)

= to, in, at Brit inf he's gone down the pub — er ist in die Kneipe gegangen

she's down the shops — sie ist einkaufen gegangen

he works down the garage — er arbeitet in der Autowerkstatt

3. NOUN
(= dislike) __diams; to have a down on sb (inf) jdn auf dem Kieker haben (inf) → up
See:

→ up

4. ADJECTIVE (inf)

1)

= depressed he was (feeling) a bit down — er fühlte sich ein wenig down (inf) or niedergeschlagen

2)

= not working to be down — außer Betrieb sein; (Comput) abgestürzt sein

5. TRANSITIVE VERB
opponent niederschlagen, zu Fall bringen; enemy planes abschießen, (he)runterholen (inf); (FTBL ETC, inf) player legen (inf); beer etc runterkippen or -schütten (inf)
to down tools — die Arbeit niederlegen
II
n
(= feathers) Daunen pl, Flaumfedern pl; (= fine hair) Flaum m III
n usu pl (GEOG)
Hügelland nt no pl
on the down(s) — im Hügelland

* * *

down¹ [daʊn]

A adv

1. nach unten, herunter, hinunter, herab, hinab, ab-, niederwärts, zum Boden, zum Grund, (in Kreuzworträtseln) senkrecht:

three down;

down from fort von, von … herab;

paralysed from the waist down von der Hüfte abwärts gelähmt;

down to bis hinunter oder hinab zu;

down to our times bis in unsere Zeit;

down to the last detail bis ins letzte Detail;

down to the last man bis zum letzten Mann;

from … down to von … bis hinunter zu;

down to the ground umg vollständig, absolut, ganz und gar;

suit sb down to the ground umg genau das Richtige für jemanden sein;

be down on sb umg

a) über jemanden herfallen,

b) jemanden auf dem Kieker haben umg

2. nieder…: → burn down, etc

3. (in) bar, sofort:

ten dollars down 10 Dollar (in) bar; → pay down

4. zu Papier, nieder…: → take down 8, etc

5. vorgemerkt, angesetzt:

the bill is down for the third reading today heute steht die dritte Lesung der Gesetzesvorlage auf der Tagesordnung;

be down for Friday für Freitag angesetzt sein

6. von einer großen Stadt ( in England: von London) weg:

go down to the country aufs Land fahren; → go down 12

7. besonders US

a) zu einer großen Stadt hin

b) zur Endstation hin

c) ins Geschäftsviertel

8. (nach Süden) hinunter

9. a) mit dem Strom, flussabwärts

b) mit dem Wind

10. Br von der Universität: → go down 10, send down 2

11. nieder!:

down with the capitalists! nieder mit den Kapitalisten!;

down on your knees! auf die Knie (mit dir)!

12. (dr)unten:

down there dort unten;

down under umg in oder nach Australien oder Neuseeland

13. unten (im Hause), aufgestanden:

he is not down yet er ist noch oben oder im Schlafzimmer

14. untergegangen (Sonne)

15. a) heruntergegangen, gefallen (Preise)

b) billiger (Waren)

16. gefallen (Thermometer etc):

be down by 10 degrees um 10 Grad gefallen sein

17. Br

a) nicht in London

b) nicht an der Universität

18. a) nieder-, hingestreckt, am Boden (liegend)

b) Boxen: am Boden, unten umg:

down and out k. o., fig (auch physisch od psychisch) erledigt umg, ruiniert

c) erschöpft, kaputt, fix und fertig (beide umg)

d) deprimiert, niedergeschlagen, down umg: → mouth A 1

e) heruntergekommen, in elenden Verhältnissen (lebend): → come down 4, heel¹ Bes Redew

f) außer Betrieb (Computer)

19. bettlägerig:

be down with influenza mit Grippe im Bett liegen

20. SPORT (um Punkte etc) zurück:

he was two points down er war oder lag 2 Punkte zurück;

they are 1-4 down sie liegen mit 1:4 im Rückstand (to gegen)

B adj

1. nach unten oder abwärtsgerichtet, Abwärts…:

a down jump ein Sprung nach unten

2. unten befindlich

3. deprimiert, niedergeschlagen

4. Br von London abfahrend oder kommend (Zug):

down platform Abfahrtsbahnsteig m (in London)

5. besonders US

a) in Richtung nach einer großen Stadt

b) zum Geschäftsviertel (hin), in die Stadtmitte

6. Bar…: → down payment

7. besonders US sl deprimierend

C präp

1. herunter, hinunter, herab, hinab, entlang:

down the hill den Hügel hinunter;

down the river den Fluss hinunter, flussab(wärts);

down the middle durch die Mitte;

down the street die Straße entlang oder hinunter

2. (in derselben Richtung) mit:

down the wind mit dem Wind

3. a) hinunter in (akk)

b) hinein in (akk)

4. unten an (dat):

further down the Rhine weiter unten am Rhein

5. zeitlich: durch … (hindurch): → age A 4

D s

1. fig

a) Abstieg m

b) Nieder-, Rückgang m

2. Tiefpunkt m, -stand m

3. Depression f, (seelischer) Tiefpunkt

4. umg Groll m:

have a down on sb jemanden auf dem Kieker haben

5. → downer 1

E v/t

1. zu Fall bringen ( auch SPORT und fig)

2. niederschlagen

3. niederlegen:

down tools die Arbeit niederlegen, in den Streik treten

4. ein Flugzeug abschießen, runterholen umg

5. einen Reiter abwerfen

6. umg ein Getränk runterkippen

F v/i

1. umg

a) hinunterrutschen (Speise)

b) (gut) schmecken

2. besonders US sl Beruhigungsmittel nehmen

down² [daʊn] s

1. ORN

a) Daunen pl, flaumiges Gefieder:

dead down Raufdaunen;

live down Nestdaunen;

down quilt Daunendecke f

b) Daune f, Flaumfeder f:

in the down noch nicht flügge

2. ( auch Bart)Flaum m, feine Härchen pl

3. BOT

a) feiner Flaum

b) haarige Samenkrone, Pappus m

4. weiche, flaumige Masse

down³ [daʊn] s

1. obs

a) Hügel m

b) Sandhügel m, besonders Düne f

2. pl waldloses, besonders grasbedecktes Hügelland:

the Downs

a) Hügelland entlang der Süd- und Südostküste Englands,

b) Reede an der Südostküste Englands, vor der Stadt Deal

* * *
I noun
(Geog.) [baumloser] Höhenzug; in pl. Downs Pl. (an der Süd- und Südostküste Englands)
II noun
1) (of bird) Daunen Pl.; Flaum, der

2) (hair) Flaum, der
III 1. adverb
1) (to lower place, to downstairs, southwards) runter (bes. ugs.); herunter/hinunter (bes. schriftsprachlich); (in lift) abwärts; (in crossword puzzle) senkrecht

[right] down to something — [ganz] bis zu etwas her-/hinunter

go down to the shops/the end of the road — zu den Läden/zum Ende der Straße hinuntergehen

2) (Brit.): (from capital) raus (bes. ugs.); heraus/hinaus (bes. schriftsprachlich)

get down to Reading from London — von London nach Reading raus-/hinausfahren

come down from Edinburgh to London — von Edinburgh nach London [he]runterkommen

3) (of money): (at once) sofort

pay for something cash down — etwas [in] bar bezahlen

4) (into prostration) nieder[fallen, -geschlagen werden]

shout the place/house down — (fig.) schreien, dass die Wände zittern

5) (on to paper)

copy something down from the board — etwas von der Tafel abschreiben

6) (on programme)

put a meeting down for 2 p.m. — ein Treffen für od. auf 14 Uhr ansetzen

7) as int. runter! (bes. ugs.); (to dog) leg dich!; nieder!; (Mil.) hinlegen!

down with imperialism/the president! — nieder mit dem Imperialismus/dem Präsidenten!

8) (in lower place, downstairs, in fallen position, in south) unten

down on the floor — auf dem Fußboden

low/lower down — tief/tiefer unten

down under the table — unter dem Tisch

wear one's hair down — sein Haar offen tragen

down there/here — da/hier unten

X metres down — X Meter tief

his flat is on the next floor down — seine Wohnung ist ein Stockwerk tiefer

down in Wales/in the country — weit weg in Wales/draußen auf dem Lande

down south — unten im Süden (ugs.)

down south/east — (Amer.) in den Südstaaten/im Osten

down [on the floor] — (Boxing) am Boden; auf den Brettern

down and out — (Boxing) k. o.; (fig.) fertig (ugs.)

9) (prostrate) auf dem Fußboden/der Erde

be down with an illness — eine Krankheit haben

10) (on paper)

be down in writing/on paper/in print — niedergeschrieben/zu Papier gebracht/gedruckt sein

11) (on programme) angesetzt [Termin, Treffen]

12) (facing downwards, bowed) zu Boden

keep one's eyes down — zu Boden sehen

be down — (brought to the ground) am Boden liegen

13) (in depression)

down [in the mouth] — niedergeschlagen

14) (now cheaper) [jetzt] billiger

15)

be down to... — (have only... left) nichts mehr haben außer...

we're down to our last £100 — wir haben nur noch 100 Pfund

now it's down to him to do something — nun liegt es bei od. an ihm, etwas zu tun

16) (to reduced consistency or size)

thin gravy down — Soße verdünnen

the water had boiled right down — das Wasser war fast verdampft

wear the soles down — die Sohlen ablaufen

17) (including lower limit)

from... down to... — von... bis zu... hinunter

18) (in position of lagging or loss) weniger

be three points/games down — mit drei Punkten/Spielen zurückliegen

be down on one's earnings of the previous year — weniger verdienen als im Vorjahr

be down on one's luck — eine Pechsträhne haben. See also up 1.
2. preposition
1) (downwards along, from top to bottom of) runter (bes. ugs.); herunter/hinunter (bes. schriftsprachlich)

lower down the river — weiter unten am Fluss

fall down the stairs/steps — die Treppe/Stufen herunterstürzen

his eye travelled down the list — sein Auge wanderte über die Liste

walk down the hill/road — den Hügel/die Straße heruntergehen

2) (downwards through) durch

3) (downwards into) rein in (+ Akk.) (bes. ugs.); hinein in (+ Akk.) (bes. schriftsprachlich)

fall down a hole/ditch — in ein Loch/einen Graben fallen

4) (downwards over) über (+ Akk.)

spill water all down one's skirt — sich (Dat.) Wasser über den Rock gießen

5) (downwards in time)

the tradition has continued down the ages — die Tradition ist von Generation zu Generation weitergegeben worden

6) (along)

come down the street — die Straße herunter- od. entlangkommen

go down the pub/disco — (Brit. coll.) in die Kneipe/Disko gehen

7) (at or in a lower position in or on) [weiter] unten

further down the ladder/coast — weiter unten auf der Leiter/an der Küste

live just down the road — ein Stück weiter unten in der Straße wohnen

8) (from top to bottom along) an (+ Dat.)

down the side of a house — an der Seite eines Hauses

9) (all over) überall auf (+ Dat.)

I've got coffee [all] down my skirt — mein ganzer Rock ist voll Kaffee

10) (Brit. coll.): (in, at)

down the pub/café/town — in der Kneipe/im Café/in der Stadt
3. adjective
(directed downwards) nach unten führend [Rohr, Kabel]; [Rolltreppe] nach unten; nach unten gerichtet [Kolbenhub, Sog]; aus der Hauptstadt herausführend [Bahnlinie]
4. transitive verb
(coll.)

1) (knock down) auf die Bretter schicken [Boxer]

2) (drink down) leer machen (ugs.) [Flasche, Glas]; schlucken (ugs.) [Getränk]

3)

down tools — (cease work) zu arbeiten aufhören; (take a break) die Arbeit unterbrechen; (go on strike) die Arbeit niederlegen

4) (shoot down) abschießen, (ugs.) runterholen [Flugzeug]
5. noun
(coll.)

have a down on somebody/something — jemanden/etwas auf dem Kieker haben (ugs.); see also up 4.
•• Cultural note:
Downing Street

Der Name einer Straße in Westminster im Zentrum von London. Das Haus mit der Nummer 10 in der Downing Street ist der offizielle Sitz des Premierministers und das mit der Nummer 11 der des Finanzministers. Unter Journalisten ist der Ausdruck Downing Street oder Number 10 gebräuchlich, wenn vom Amtssitz des Premierministers die Rede ist

* * *

(fluff) n.

Flaum nur sing. m. (feathers) n.

Daune -n f. adj.

abwärts adj.

herab adj.

herunter adj.

hinab adj.

hinunter adj.

nieder adj.

rückwärts adj.

unten adj.

zusammengebrochen (alt.Rechtschreibung) adj.

English-german dictionary > down
11 vaya

Del verbo ir: ( conjugate ir) \ \
vaya es: \ \
1ª persona singular (yo) presente subjuntivo

3ª persona singular (él/ella/usted) presente subjuntivo

3ª persona singular (él/ella/usted) imperativo
Multiple Entries: ir vaya
ir ( conjugate ir) verbo intransitivo 1
a) (trasladarse, desplazarse) to go;

◊ vaya en taxi to go by taxi;
iban a caballo/a pie they were on horseback/on foot; vaya por mar to go by sea; ¡Fernando! — ¡voy! Fernando! — (just) coming! o I'll be right there!; el vaya y venir de los invitados the coming and going of the guests; vamos a casa let's go home; ¿adónde va este tren? where's this train going (to)?; vaya de compras/de caza to go shopping/hunting; ya vamos para allá we're on our way; ¿por dónde se va a …? how do you get to …?; vaya por or (Esp) a por algo/algn to go to get sth/sb; voy (a) por pan I'm going to get some bread
b) ( asistir) to go to;

◊ voy a clases nocturnas I go to evening classes;
ya va al colegio she's already at school 2 ( expresando propósito) vaya a + inf:
◊ ¿has ido a verla? have you been to see her?;
ve a ayudarla go and help her; ver tb vaya v aux 1 3 (al arrojar algo, arrojarse):
◊ tírame la llave — ¡allá va! throw me the key — here you are o there you go!;
tírate del trampolín — ¡allá voy! jump off the board! — here I go/come! 4 [ comentario]:
◊ no iba con mala intención it wasn't meant unkindly;
eso va por ti también that goes for you too, and the same goes for you 1 (+ compl) ( sin énfasis en el movimiento):
◊ iban cantando por el camino they sang as they went along;
¿van cómodos? are you comfortable?; íbamos sentados we were sitting down; vas muy cargada you have a lot to carry; yo iba a la cabeza I was in the lead 2 ( refiriéndose al atuendo):
◊ iban de largo they wore long dresses;
voy a vaya de Drácula I'm going to go as Dracula; iba de verde she was dressed in green 3 ( en calidad de) vaya de algo to go (along) as sth;
◊ yo fui de intérprete I went along as interpreter
1 [camino/sendero] ( llevar) vaya a algo to lead to sth, to go to sth 2 (extenderse, abarcar):
◊ la autopista va desde Madrid hasta Valencia the highway goes from Madrid to Valencia;
el período que va desde … hasta … the period from … to … 1 (marchar, desarrollarse):
◊ ¿cómo va el nuevo trabajo? how's the new job going?;
va de mal en peor it's going from bad to worse; ¿cómo te va? how's it going?, how are things? (colloq), what's up? (AmE colloq); ¿cómo les fue en Italia? how was Italy?, how did you get on in Italy?; me fue mal/bien en el examen I did badly/well in the exam; ¡que te vaya bien! all the best!, take care!; ¡que te vaya bien (en) el examen! good luck in the exam 2 ( en competiciones):
◊ ¿cómo van? — 3-1 what's the score? — 3-1;
voy ganando yo I'm ahead, I'm winning 3 ( en el desarrollo de algo):
◊ ¿por dónde van en historia? where have you got (up) to in history?;
¿todavía vas por la página 20? are you still on page 20? 4 ( estar en camino):
◊ ¡vamos para viejos! we're getting on o old!;
va para los cincuenta she's going on fifty; ya va para dos años que … it's getting on for two years since … 5 (sumar, hacer):
◊ ya van tres veces que te lo digo this is the third time I've told you;
con este van seis six, counting this one 6 ( haber transcurrido): en lo que va del or (Esp) de año/mes so far this year/month 1 ( deber colocarse) to go;
◊ ¿dónde van las toallas? where do the towels go?;
¡qué va! (fam): ¿has terminado? — ¡qué va! have you finished? — you must be joking!; ¿se disgustó? — ¡qué va! did she get upset? — not at all!; vamos a perder el avión — ¡qué va! we're going to miss the plane — no way! 2
a) ( combinar) vaya con algo to go with sth

b) (sentar bien, convenir) (+ me/te/le etc):

◊ el negro no te va bien black doesn't suit you;
te vayaá bien un descanso a rest will do you good 3 (Méx) (tomar partido por, apoyar) vayale a algo/algn to support sth/sb;
◊ le va al equipo peruano he supports the Peruvian team
1
◊ vamos

a) (expresando incredulidad, fastidio):

◊ ¡vamos! ¿eso quién se lo va a creer? come off it o come on! who do you think's going to believe that?

b) (intentando tranquilizar, animar, dar prisa):

◊ vamos, mujer, dile algo go on, say something to him;
¡vamos, date prisa! come on, hurry up!
c) (al aclarar, resumir):

◊ eso sería un disparate, vamos, digo yo that would be a stupid thing to do, well, that's what I think anyway;
vamos, que no es una persona de fiar basically, he's not very trustworthy; es mejor que el otro, vamos it's better than the other one, anyway 2
◊ vaya

a) (expresando sorpresa, contrariedad):

◊ ¡vaya! ¡tú por aquí! what a surprise! what are you doing here?;
¡vaya! ¡se ha vuelto a caer! oh no o (colloq) damn! it's fallen over again!
b) (Esp) ( para enfatizar):

◊ ¡vaya cochazo! what a car!
vaya v aux vaya a + inf: 1
a) (para expresar tiempo futuro, propósito) to be going to + inf;

◊ voy a estudiar medicina I'm going to study medicine;
va a hacer dos años que … it's getting on for two years since …
b) (en propuestas, sugerencias):

◊ vamos a ver ¿cómo dices que te llamas? now then, what did you say your name was?;
bueno, vamos a trabajar all right, let's get to work 2 (al prevenir, hacer recomendaciones):
◊ que no se te vaya a caer make sure you don't drop it;
cuidado, no te vayas a caer mind you don't fall (colloq); lleva el paraguas, no vaya a ser que llueva take the umbrella, in case it rains 3 ( expresando un proceso paulatino):
◊ poco a poco irá aprendiendo she'll learn little by little;
ya puedes vaya haciéndote a la idea you'd better get used to the idea; la situación ha ido empeorando the situation has been getting worse and worse irse verbo pronominal 1 ( marcharse) to leave;
◊ ¿por qué te vas tan temprano? why are you leaving o going so soon?;
vámonos let's go; bueno, me voy right then, I'm taking off (AmE) o (BrE) I'm off; no te vayas don't go; vete a la cama go to bed; se fue de casa/de la empresa she left home/the company; vete de aquí get out of here; se han ido de viaje they're away, they've gone away 2 (consumirse, gastarse):
◊ ¡cómo se va el dinero! I don't know where the money goes!;
se me va medio sueldo en el alquiler half my salary goes on the rent 3 ( desaparecer) [mancha/dolor] to go;
◊ se ha ido la luz the electricity's gone off;
(+ me/te/le etc)
◊ ¿se te ha ido el dolor de cabeza? has your headache gone?
4 (salirse, escaparse) [líquido/gas] to escape;
◊ se le está yendo el aire al globo the balloon's losing air o going down
5 (caerse, perder el equilibrio) (+ compl):
◊ vayase de boca/espaldas to fall flat on one's face/back;
me iba para atrás I was falling backwards; frenó y nos fuimos todos para adelante he braked and we all went flying forwards
vaya,
◊ vayas, etc see ir

ir
I verbo intransitivo
1 (dirigirse a un lugar) to go: ¡vamos!, let's go!
voy a París, I'm going to Paris ➣ Ver nota en go
2 (acudir regularmente) to go: va al colegio, he goes to school
van a misa, they go to church
3 (conducir a) to lead, go to: el sendero va a la mina, the path goes to the mine
esta carretera va a Londres, this road leads to London
4 (abarcar) to cover: la finca va desde la alambrada al camino, the estate extends from the wire fence to the path
las lecciones que van desde la página 1 a la 53, the lessons on pages 1 to 53
5 (guardarse habitualmente) va al lado de éste, it goes beside this one
6 (mantener una posición) to be: va el primero, he's in first place
7 (tener un estado de ánimo, una apariencia) to be: iba furioso/radiante, he was furious/radiant
vas muy guapa, you look very smart o pretty
8 (desenvolverse) ¿cómo te va?, how are things? o how are you doing?
¿cómo te va en el nuevo trabajo?, how are you getting on in your new job?
9 (funcionar) to work (properly): el reloj no va, the clock doesn't go o work
10 (sentar bien) to suit: ese corte de pelo no te va nada, that haircut doesn't suit you at all
11 (combinar) to match, go: el rojo no va con el celeste, red doesn't go with pale blue
12 (vestir) to wear
ir con abrigo, to wear a coat
ir de negro/de uniforme, to be dressed in black/in uniform
la niña irá de enfermera, the little girl will dress up as a nurse
13 fam (importar, concernir) to concern: eso va por ti también, and the same goes for you
ni me va ni me viene, I don't care one way or the other
14 (apostar) to bet: va un café a que no viene, I bet a coffee that he won't come
15 (ir + de) fam (comportarse de cierto modo) to act
ir de listo por la vida, to be a smart ass (tratar) to be about: ¿de qué va la película?, what's the film about?
16 (ir + detrás de) to be looking for: hace tiempo que voy detrás de un facsímil de esa edición, I've been after a facsimile of that edition for a long time
17 (ir + por) ir por la derecha, to keep (to the) right (ir a buscar) ve por agua, go and fetch some water (haber llegado) voy por la página noventa, I've got as far as page ninety
18 (ir + para) (tener casi, estar cercano a) va para los cuarenta, she's getting on for forty
ya voy para viejo, I'm getting old (encaminarse a) iba para ingeniero, she was studying to be an engineer
este niño va para médico, this boy's going to become a doctor
II verbo auxiliar
1 (ir + gerundio) va mejorando, he's improving
ir caminando, to go on foot
2 (ir + pp) ya van estrenadas tres películas de Almodóvar, three films by Almodovar have already been released
3 ( ir a + infinitivo) iba a decir que, I was going to say that
va a esquiar, she goes skiing
va a nevar, it's going to snow
vas a caerte, you'll fall Locuciones: a eso iba, I was coming to that
¡ahí va!, catch!
en lo que va de año, so far this year
¡qué va!, of course not! o nothing of the sort!
¡vamos a ver!, let's see!
van a lo suyo, they look after their own interests
¡vaya!, fancy that
¡vaya cochazo!, what a car!
ir a parar, to end up
vaya exclamación
1 (uso enfático) ¡vaya calor hace!, it's really hot!
2 (contrariedad) ¡vaya (hombre), ahora tendremos que empezar de nuevo!, oh no, now we have to start again (disgusto, ironía) ¡vaya con el niño modosito!, well! and he seems such a nice little boy! ' vaya' also found in these entries: Spanish: aire - alhaja - bonita - bonito - cuidar - flojera - folclore - ir - gracia - idea - inoportuna - inoportuno - movida - movido - pedazo - pequeña - pequeño - pretensión - retrasar - timo - tomate - caer - envidia - llevar - parecer - particular - seguido English: afraid - boat - condition - dear - devil - doubt - hairy - introvert - quite - send away - set-up - some - well - what - wherever - whoops - why - anticipate - better - day - expect - harden - have - rely - send

English-spanish dictionary > vaya
12 none

1. pronoun
kein...

none of them — keiner/keine/keines von ihnen

none of this money is mine — von diesem Geld gehört mir nichts

none other than... — kein anderer/keine andere als...
2. adverb
keineswegs

I'm none the wiser now — jetzt bin ich um nichts klüger

none the less — nichtsdestoweniger

* * *
1. pronoun
(not one; not any: `How many tickets have you got?' `None'; She asked me for some sugar but there was none in the house; None of us have/has seen him; None of your cheek! (= Don't be cheeky!).) kein
2. adverb
(not at all: He is none the worse for his accident.) nicht im geringsten

- academic.ru/117534/none_but">none but
- nonetheless
- none the less
* * *

none

[nʌn]

I. pron indef

1. (not any) keine(r, s)

she went to the shop to get some oranges but they had \none sie ging in den Laden, um Orangen zu kaufen, aber sie hatten keine

you've lost 4 kilos this month and I've lost \none du hast diesen Monat 4 Kilo abgenommen, und ich kein einziges

I'd like some more cheese — I'm sorry, there's \none left ich hätte gerne noch etwas Käse — es tut mir leid, es gibt keinen mehr

half a loaf is better than \none at all ein halbes Brot ist besser als gar keins

\none of your rudeness! sei nicht so unverschämt!

\none of it matters anymore das spielt jetzt keine Rolle mehr

\none of that! Schluss [jetzt] damit!

I'll have \none of that bad language! ( form) ich verbitte mir diese Ausdrucksweise!

I'll have \none of your insolence! ( form) sei nicht so unverschämt!

she tried to persuade him to retire, but he would have \none of it ( form) sie versuchte ihn zu überreden, sich pensionieren zu lassen, aber er wollte nichts davon hören

\none of the brothers/staff + sing/pl vb keiner der Brüder/Angestellten

\none of us + sing/pl vb niemand von uns

\none at all [or whatsoever] gar keine(r, s), absolut nicht

2. (no person, no one)

\none but a dedicated scientist would want to... ( form) niemand außer einem leidenschaftlichen Wissenschaftler würde...

\none but the most stupid of men would... ( form) nur ein Idiot würde...

\none could match her looks niemand sah so gut aus wie sie

\none better than... niemand ist besser als...

I have seen \none better than him in figure skating ich kenne niemand, der besser im Eiskunstlauf ist als er

\none other than... kein Geringerer/keine Geringere als..., niemand anders als... SCHWEIZ

the first speech was given by \none other than Clint Eastwood die erste Rede hielt kein Geringerer als Clint Eastwood

3.

▶ to be \none of sb's business [or concern] jdn nichts angehen

why are you asking all those personal questions? my private life is \none of your business warum stellst du mir all diese persönlichen Fragen? Mein Privatleben geht dich nichts and

▶ to be second to \none unvergleichlich sein

winning the gold medal in downhill skiing, he rightfully claimed to be second to \none nach dem Gewinn der Goldmedaille im Abfahrtslauf behauptete er voller Recht, der Beste zu sein

II. adv kein bisschen

he's just got back from two weeks in Florida but he looks \none the better for it er ist gerade vor zwei Wochen von Florida zurückgekommen, aber sieht kein bisschen besser aus

I read the instruction book, but I'm still \none the wiser ich habe die Bedienungsanleitung durchgelesen und bin trotzdem kein bisschen klüger als vorher

\none too intelligent/pleased ( form) nicht sonderlich [o sehr] intelligent/erfreut

* * *
[nʌn]
1. pron
keine(r, s), keine; (on form) keine
none of the boys/the chairs/them — keiner der Jungen/Stühle/von ihnen

none of the girls — keines der Mädchen

none of this/the cake — nichts davon/von dem Kuchen

none of this is any good — das ist alles nicht gut

none of this money is mine — von dem Geld gehört mir nichts

do you have any bread/apples? – none (at all) — haben Sie Brot/Äpfel? – nein, gar keines/keine

there is none left —

money have I none (liter) none but he — Geld hab ich keines nur er

their guest was none other than... — ihr Gast war kein anderer als...

there is none better than him at climbing — niemand kann besser klettern als er

but none of your silly jokes —

I want none of your excuses — und ich will keine Entschuldigungen hören

(we'll have) none of that! — jetzt reichts aber!

I want none of this/this nonsense — ich will davon/von diesem Unsinn nichts hören

I'll have none of your rudeness (inf) — ich dulde diese Unhöflichkeit nicht

he would have none of it — er wollte davon nichts wissen

2. adv

to be none the wiser — um nichts schlauer sein

she looks none the worse for her ordeal — trotz allem, was sie durchzustehen hatte, sieht sie gut aus

it's none too warm — es ist nicht or keineswegs zu warm

he was none too happy about it — er war darüber gar nicht erfreut

none too sure/easy — durchaus nicht sicher/einfach

* * *

none [nʌn]

A pron & s (meist als pl konstruiert) kein(er, e, es), niemand:

none of them are ( oder is) here keiner von ihnen (allen) ist hier;

I have none ich habe keine(n)

B adv in keiner Weise, nicht im Geringsten:

none too high keineswegs zu hochBesondere Redewendungen: none of the clearest keineswegs klar;

none other than kein anderer als;

none more so than he keiner mehr als er;

we none of us believe it keiner von uns glaubt es;

here are none but friends hier sind lauter oder nichts als Freunde;

none but the best tea is good enough nur der beste Tee ist gut genug;

none of your tricks! lass deine Späße!;

none of that nichts dergleichen;

he will have none of me er will von mir nichts wissen;

I will have none of it das lasse ich keinesfalls zu;

his face showed none of his surprise man sah seinem Gesicht nicht an, wie überrascht er war;

none the less nichtsdestoweniger, dennoch, trotzdem;

none too soon kein bisschen zu früh, im letzten Augenblick;

none too pleasant nicht gerade angenehm;

he was none too pleased er war gar nicht erfreut, er war wenig entzückt; → business A 9, second¹ A 2, wise¹ A 2

* * *
1. pronoun
kein...

none of them — keiner/keine/keines von ihnen

none of this money is mine — von diesem Geld gehört mir nichts

none other than... — kein anderer/keine andere als...
2. adverb
keineswegs

I'm none the wiser now — jetzt bin ich um nichts klüger

none the less — nichtsdestoweniger

* * *

adj.

gar nicht adj.

kein adj.

keiner adj.

keines adj.

nichts adj.

English-german dictionary > none
13 one

1. adjective
1) attrib. ein

one thing I must say — ein[e]s muss ich sagen

one or two — (fig.): (a few) ein paar

one more... — noch ein...

one more time — noch einmal

it's one [o'clock] — es ist eins od. ein Uhr; see also academic.ru/23561/eight">eight 1.; half 1. 1), 3. 2); quarter 1. 1)

2) attrib. (single, only) einzig

the one thing — das einzige

any one — irgendein

in any one day/year — an einem Tag/in einem Jahr

at any one time — zur gleichen Zeit; (always) zu jeder Zeit

no one — kein

not one [little] bit — überhaupt nicht

3) (identical, same) ein

one and the same person/thing — ein und dieselbe Person/Sache

at one and the same time — gleichzeitig; see also all 2. 1)

4) pred. (united, unified)

we are one — wir sind uns einig

be one as a family/nation — eine einige Familie/Nation sein; see also with 1)

5) attrib. (a particular but undefined)

at one time — einmal; einst (geh.)

one morning/night — eines Morgens/Nachts

one day — (on day specified) einmal; (at unspecified future date) eines Tages

one day soon — bald einmal

one day next week — irgendwann nächste Woche

one Sunday — an einem Sonntag

6) attrib. contrasted with ‘other’/‘another’ ein

for one thing — zum einen

neither one thing nor the other — weder das eine noch das andere; see also hand 1. 24)

7)

in one — (coll.): (at first attempt) auf Anhieb

got it in one! — (coll.) [du hast es] erraten!
2. noun
1) eins

2) (number, symbol) Eins, die; see also eight 2. 1)

3) (unit)

in ones — einzeln

two for the price of one — zwei zum Preis von einem
3. pronoun
1)

one of... — ein... (+ Gen.)

one of them/us — etc. einer von ihnen/uns usw.

any one of them — jeder/jede/jedes von ihnen

every one of them — jeder/jede/jedes [einzelne] von ihnen

not one of them — keiner/keine/keines von ihnen

2) replacing n. implied or mentioned ein...

big ones and little ones — große und kleine

the jacket is an old one — die Jacke ist [schon] alt

the older/younger one — der/die/das ältere/jüngere

this is the one I like — den/die/das mag ich

my husband is the tall one over there — mein Mann ist der große da

you are or were the one who insisted on going to Scotland — du warst der-/diejenige, der/die unbedingt nach Schottland wollte

this one — dieser/diese/dieses [da]

that one — der/die/das [da]

these ones or those ones? — (coll.) die [da] oder die [da]?

these/those blue etc. ones — diese/die blauen usw.

which one? — welcher/welche/welches?

which ones? — welche?

not one — keiner/keine/keines; (emphatic) nicht einer/eine/eines

all but one — alle außer einem/einer/einem

the last house but one — das vorletzte Haus

I for one — ich für mein[en] Teil

one by one, one after another or the other — einzeln

love one another — sich od. (geh.) einander lieben

be kind to one another — nett zueinander sein

3) (contrasted with ‘other’/‘another’)

[the] one... the other — der/die/das eine... der/die/das andere

4) (person or creature of specified kind)

the little one — der/die/das Kleine

our dear or loved ones — unsere Lieben

young one — (youngster) Kind, das; (young animal) Junge, das

5)

[not] one who does or to do or for doing something — [nicht] der Typ, der etwas tut

6) (representing people in general; also coll.): (I, we) man; as indirect object einem; as direct object einen

one's — sein

wash one's hands — sich (Dat.) die Hände waschen

7) (coll.): (drink)

I'll have just a little one — ich trinke nur einen Kleinen (ugs.)

have one on me — ich geb dir einen aus

8) (coll.): (blow)

give somebody one on the head/nose — jemandem eins über den Kopf/auf die Nase geben (ugs.)

* * *
1. noun
1) (the number or figure 1: One and one is two (1 + 1 = 2).) die Eins

2) (the age of 1: Babies start to talk at one.) die Eins
2. pronoun
1) (a single person or thing: She's the one I like the best; I'll buy the red one.) der/die/das(jenige)

2) (anyone; any person: One can see the city from here.) man
3. adjective
1) (1 in number: one person; He took one book.) ein/e/es

2) (aged 1: The baby will be one tomorrow.) eins

3) (of the same opinion etc: We are one in our love of freedom.) einer Meinung

•

- one-
- oneself
- one-night stand
- one-off
- one-parent family
- one-sided
- one-way
- one-year-old 4. adjective
((of a person, animal or thing) that is one year old.) einjährige

- all one
- be one up on a person
- be one up on
- not be oneself
- one and all
- one another
- one by one
- one or two
* * *

one

[wʌn]

I. adj inv

1. attr (not two) ein(e)

we have two daughters and \one son wir haben zwei Töchter und einen Sohn

\one hundred/thousand einhundert/-tausend

\one million eine Million

\one third/fifth ein Drittel/Fünftel nt

2. attr (one of a number) ein(e)

the glass tube is closed at \one end das Glasröhrchen ist an einem Ende verschlossen

he can't tell \one wine from another er schmeckt bei Weinen keinen Unterschied

3. attr (single, only) einzige(r, s)

her \one concern is to save her daughter ihre einzige Sorge ist, wie sie ihre Tochter retten kann

do you think the five of us will manage to squeeze into the \one car? glaubst du, wir fünf können uns in dieses eine Auto quetschen?

we should paint the bedroom all \one colour wir sollten das Schlafzimmer nur in einer Farbe streichen

he's the \one person you can rely on in an emergency er ist die einzige Person, auf die man sich im Notfall verlassen kann

not \one man kein Mensch

to have just \one thought nur einen [einzigen] Gedanken haben

the \one and only... der/die/das einzige...

ladies and gentlemen, the \one and only Muhammad Ali! meine Damen und Herren, der einzigartige Muhammad Ali!

4. attr (some future) irgendein(e)

I'd like to go skiing \one Christmas ich würde gern irgendwann an Weihnachten Skifahren gehen

\one afternoon next week an irgendeinem Nachmittag nächste Woche, irgendwann nächste Woche nachmittags

\one day irgendwann

\one evening/night irgendwann abends/nachts

5. attr (some in the past) ein(e)

\one moment he says he loves me, the next moment he's asking for a divorce einmal sagt er, er liebt mich, und im nächsten Moment will er die Scheidung

\one afternoon in late October an einem Nachmittag Ende Oktober

\one day/evening/night eines Tages/Abends/Nachts

\one night we stayed up talking till dawn an einem Abend plauderten wir einmal bis zum Morgengrauen

6. attr ( form: a certain) ein gewisser/eine gewisse

her solicitor is \one John Wintersgill ihr Anwalt ist ein gewisser John Wintersgill

7. attr esp AM ( emph fam: noteworthy)

his mother is \one generous woman seine Mutter ist eine wirklich großzügige Frau

that's \one big ice cream you've got there du hast aber ein großes Eis!

it was \one hell of a shock to find out I'd lost my job ( fam) es war ein Riesenschock für mich, als ich erfuhr, dass ich meinen Job verloren hatte fam

he was \one hell of a snappy dresser ( fam) er war immer todschick gekleidet fam

8. (identical) ein(e)

all types of training meet \one common standard alle Trainingsarten unterliegen den gleichen Maßstäben

to be of \one mind einer Meinung sein

\one and the same ein und der-/die-/dasselbe

that's \one and the same thing! das ist doch ein und dasselbe!

9. (age) ein Jahr

\one is a difficult age mit einem Jahr sind Kinder in einem schwierigen Alter

to be \one [year old] ein Jahr alt sein

little Jimmy's \one today der kleine Jimmy wird heute ein Jahr alt

she'll be \one [year old] tomorrow sie wird morgen ein Jahr alt

10. (time)

\one [o'clock] eins, ein Uhr

it's half past \one es ist halb zwei

at \one um eins

11.

▶ a hundred [or million] [or thousand] and \one hunderttausend

I've got a hundred and \one things to do this morning ich muss heute Vormittag hunderttausend Dinge erledigen

▶ what with \one thing and another ( fam) weil alles [o viel] zusammenkommt

what with \one thing and another she hadn't had much sleep recently da alles [o viel] zusammenkam, hat sie in letzter Zeit nicht viel Schlaf bekommen

▶ \one way or another [or the other] (for or against) für oder gegen; (somehow) irgendwie

there is no evidence \one way or the other about the effectiveness of the drug es gibt keinerlei Beweise für die Wirksamkeit oder Unwirksamkeit des Medikaments

the bills have to be paid \one way or another die Rechnungen müssen irgendwie bezahlt werden

II. n

1. (unit) Eins f

\one hundred and \one einhundert[und]eins

three \ones are three drei mal eins gibt [o ist] [o macht] drei

2. (figure) Eins f

the front door bore a big brass \one auf der Eingangstür prangte eine große kupferne Eins

3. (size of garment, merchandise) Größe eins

little Jackie's wearing \ones now die kleine Jackie trägt jetzt Größe eins

4. no pl (unity)

▪ to be \one eins sein

to be made \one getraut werden

III. pron

1. (single item) eine(r, s)

four parcels came this morning, but only \one was for Mark heute Morgen kamen vier Pakete, aber nur eines war für Mark

which cake would you like? — the \one at the front welchen Kuchen möchten Sie? — den vorderen

I'd rather eat French croissants than English \ones ich esse lieber französische Croissants als englische

I have two apples, do you want \one? ich habe zwei Äpfel, möchtest du einen?

not a single \one kein Einziger/keine Einzige/kein Einziges

\one at a time immer nur eine(r, s)

don't gobble them up all at once — eat them \one at a time schling nicht alle auf einmal hinunter — iss sie langsam

[all] in \one [alles] in einem

with this model you get a radio, CD player and cassette deck [all] in \one dieses Modell enthält Radio, CD-Player und Kassettendeck in einem

\one after another [or the other] eine(r, s) nach dem/der anderen

\one after another the buses drew up die Busse kamen einer nach dem anderen

\one [thing] after another [or the other] eines nach dem anderen

\one or another [or the other] irgendeine(r, s)

not all instances fall neatly into \one or another of these categories nicht alle Vorkommnisse fallen genau unter eine dieser Kategorien

this/that \one diese(r, s)/jene(r, s)

these/those \ones diese/jene

which \one do you want? — that \one, please! welchen möchten Sie? — den dort, bitte!

▪ \one of sth:

Luxembourg is \one of the world's smallest countries Luxemburg ist eines der kleinsten Länder der Welt

electronics is \one of his [many] hobbies die Elektronik ist eines seiner [vielen] Hobbys

our organization is just \one of many charities unsere Organisation ist nur eine von vielen wohltätigen Vereinigungen

2. (single person) eine(r)

two could live as cheaply as \one zwei könnten so günstig wie einer wohnen

she thought of her loved \ones sie dachte an ihre Lieben

to [not] be \one to do [or who does] sth (nature) [nicht] der Typ sein, der etw tut, [nicht] zu denen gehören, die etw tun; (liking) etw [nicht] gerne tun

she's always been \one to take [or who takes] initiative es war schon immer ihre Art, die Initiative zu ergreifen

I've never really been \one to sit around doing nothing untätig herumzusitzen war noch nie meine Art

he's always been \one that enjoys good food ihm hat gutes Essen schon immer geschmeckt

he's not \one to eat exotic food er isst nicht gerne exotische Speisen

she's [not] \one to go [or who goes] to parties sie geht [nicht] gerne auf Partys

to not [or never] be \one to say no to sth nie zu etw dat Nein sagen können

to be [a] \one for sth ( fam) etw gerne mögen, sich dat viel aus etw dat machen

Jack's always been \one for the ladies Jack hatte schon immer viel für Frauen übrig

to not be [a] \one ( fam) for sth [or to not be much of a \one] ( fam) etw nicht besonders mögen, sich dat nicht viel aus etw dat machen

I've never really been [much of a] \one for football ich habe mir eigentlich nie viel aus Fußball gemacht

to [not] be [a] \one for doing sth ( fam) etw [nicht] gerne machen

he's a great \one for telling other people what to do er sagt anderen gerne, was sie zu tun haben

\one and all ( liter) alle

the news of his resignation came as a surprise to \one and all die Nachricht von seinem Rücktritt kam für alle überraschend

well done \one and all! gut gemacht, ihr alle!

like \one + pp wie ein(e)...

Viv was running around like \one possessed before the presentation Viv lief vor der Präsentation wie eine Besessene herum

\one after another eine/einer nach der/dem anderen

\one by \one nacheinander

▪ \one of:

she's \one of my favourite writers sie ist eine meiner Lieblingsautoren

to be \one of many/a few eine(r) von vielen/wenigen sein

▪ the \one der-/die[jenige]

Chris is the \one with curly brown hair Chris ist der mit den lockigen braunen Haaren

3. (expressing alternatives, comparisons)

they look very similar and it's difficult to distinguish \one from the other sie sehen sich sehr ähnlich, und es ist oft schwer sie auseinanderzuhalten

\one or the other der/die/das eine oder der/die/das andere

choose \one of the pictures. you may have \one or the other, but not both such dir eins der Bilder aus. du kannst nur eines davon haben, nicht beide

\one without the other der/die/das eine ohne der/die/das andere

4. ( dated form: any person) man

\one has an obligation to \one's friends man hat Verpflichtungen seinen Freunden gegenüber

\one must admire him er ist zu bewundern

5. ( form: I) ich; (we) wir

\one gets the impression that... ich habe den Eindruck, dass...

\one has to do \one's best wir müssen unser Bestes geben

I for \one ich für meinen Teil

I for \one think we should proceed was mich betrifft, so denke ich, dass wir weitermachen sollten

6. (question) Frage f

what's the capital of Zaire? — oh, that's a difficult \one wie heißt die Hauptstadt von Zaire? — das ist eine schwierige Frage

7. ( fam: alcoholic drink) Getränk nt

this \one's on me! diese Runde geht auf mich!

she likes a cool \one after a hard day nach einem harten Tag braucht sie einen kühlen Drink

8. ( fam: joke, story) Witz m

that was a good \one! der war gut!

did I tell you the \one about the blind beggar? habe ich dir den [Witz] von dem blinden Bettler schon erzählt?

9. BRIT, AUS ( dated fam: sb who is lacking respect, is rude, or amusing)

you are a \one! du bist mir vielleicht einer! fam

she's a \one! das ist mir vielleicht eine! fam

10.

▶ to be all \one to sb Chinesisch für jdn sein fam

Greek and Hebrew are all \one to me Griechisch und Hebräisch sind Chinesisch für mich fam

▶ to be as \one on sth ( form) bei etw dat einer Meinung sein

we have discussed the matter fully and are as \one on our decision wir haben die Angelegenheit gründlich erörtert, und unsere Entscheidung ist einstimmig

▶ to be at \one with sb ( form) mit jdm einer Meinung sein

▶ to be at \one with sth ( form) mit etw dat eins sein

they were completely at \one with their environment sie lebten in völliger Harmonie mit ihrer Umwelt

▶ to be \one of the family zur Familie gehören fig

▶ to get sth in \one ( fam: guess) etw sofort erraten; (understand) etw gleich kapieren fam

so are you saying she's leaving him? — yep, got it in \one du sagst also, dass sie ihn verlässt? — ja, du hast es erfasst

▶ to get [or be] \one up on sb jdn übertrumpfen

▶ in \one (draught) in einem Zug, [auf] ex fam

▶ to be \one of a kind zur Spitze gehören

in the world of ballet she was certainly \one of a kind as a dancer in der Welt des Ballet zählte sie zweifellos zu den besten Tänzerinnen

▶ to land [or sock] sb \one [on the jaw] ( fam) jdm eine reinhauen fam

▶ \one or two ( fam) ein paar

I hear you've collected over 1,000 autographs! — well, I do have \one or two ich habe gehört, du hast über 1.000 Autogramme gesammelt! — na ja, ich habe schon ein paar

▶ in \ones and twos (in small numbers) immer nur ein paar; (alone or in a pair) allein oder paarweise [o zu zweit]

we expected a flood of applications for the job, but we're only receiving them in \ones and twos wir haben eine Flut von Bewerbungen für die Stelle erwartet, aber es gehen [täglich] nur wenige ein

to arrive/stand around in \ones and [or or] twos einzeln oder paarweise [o zu zweit] eintreffen/herumstehen

* * *
[wʌn]
1. adj

1) (= number) ein/eine/ein; (counting) eins

one man in a thousand — einer von tausend

there was one person too many — da war einer zu viel

one girl was pretty, the other was ugly —

she was in one room, he was in the other — sie war im einen Zimmer, er im anderen

the baby is one ( year old) — das Kind ist ein Jahr (alt)

it is one ( o'clock) — es ist eins, es ist ein Uhr

one hundred pounds — hundert Pfund; (on cheque etc) einhundert Pfund

that's one way of doing it — so kann mans (natürlich) auch machen

2)

(indefinite) one morning/day etc he realized... — eines Morgens/Tages etc bemerkte er...

one morning next week — nächste Woche einmal morgens

one day next week — nächste Woche einmal

one day soon — bald einmal

one sunny summer's day — an einem sonnigen Sommertag

3)

(= a certain) one Mr Smith — ein gewisser Herr Smith

4)

(= sole, only) he is the one man to tell you — er ist der Einzige, der es Ihnen sagen kann

no one man could do it — niemand konnte es allein tun

my one (and only) hope — meine einzige Hoffnung

the one and only Brigitte Bardot — die unvergleichliche Brigitte Bardot

5)

(= same) they all came in the one car — sie kamen alle in dem einen Auto

they are one and the same person — das ist ein und dieselbe Person

it is one and the same thing — das ist ein und dasselbe

it's all one to me — das ist mir alles einerlei

6)

(= united) God is one — Gott ist unteilbar

are they one with us? — sind sie mit uns eins?

we are one on the subject — wir sind uns über dieses Thema einig

they were one in wanting that — sie waren sich darin einig, dass sie das wollten

the crowd rose as one — die Menge erhob sich geschlossen

2. pron

1) eine(r, s)

the one who... — der(jenige), der.../die(jenige), die.../das(jenige), das...

he/that was the one — er/das wars

do you have one? — haben Sie einen/eine/ein(e)s?

the red/big etc one — der/die/das Rote/Große etc

he has some very fine ones — er hat sehr Schöne

my one (inf) — meiner/meine/mein(e)s

his one (inf) — seiner/seine/sein(e)s

not (a single) one of them, never one of them — nicht eine(r, s) von ihnen, kein Einziger/keine Einzige/kein Einziges

no one of these people — keiner dieser Leute

any one — irgendeine(r, s)

every one — jede(r, s)

this one — diese(r, s)

that one — der/die/das, jene(r, s) (geh)

which one? — welche(r, s)?

that's a good one (inf) — der (Witz) ist gut; ( iro, excuse etc ) (das ist ein) guter Witz

let's have a quick one after work (inf) —

I'm not one to go out often — ich bin nicht der Typ, der oft ausgeht

I'm not usually one to go out on a week night, but today... — ich gehe sonst eigentlich nicht an Wochentagen aus, aber heute...

I am not much of a one for cakes (inf) — ich bin kein großer Freund von Kuchen (inf), Kuchen ist eigentlich nicht mein Fall (inf)

she was never one to cry — Weinen war noch nie ihre Art; (but she did) sonst weinte sie nie

he's never one to say no — er sagt nie Nein or nein

what a one he is for the girls! — der ist vielleicht ein Schwerenöter! (inf)

he's a great one for discipline/turning up late — der ist ganz groß, wenns um Disziplin/ums Zuspätkommen geht

ooh, you are a one! (inf) — oh, Sie sind mir vielleicht eine(r)! (inf)

she is a teacher, and he/her sister wants to be one too — sie ist Lehrerin, und er möchte auch gern Lehrer werden/ihre Schwester möchte auch gern eine werden

I, for one, think otherwise — ich, zum Beispiel, denke anders

they came one and all — sie kamen alle (ohne Ausnahme)

one by one — einzeln

one after the other — eine(r, s) nach dem/der/dem anderen

take one or the other —

you can't have one without the other — Sie können das eine nicht ohne das andere haben

one or other of them will do it — der/die eine oder andere wird es tun

he's not one of our group — er gehört nicht zu unserer Gruppe

he is one of us — er ist einer von uns

one who knows the country —

in the manner of one who... — in der Art von jemandem, der...

like one demented/possessed — wie verrückt/besessen

2) (impers) (nom) man; (acc) einen; (dat) einem

one must learn to keep quiet — man muss lernen, still zu sein

to hurt one's foot — sich (dat) den Fuß verletzen

to wash one's face/hair — sich (dat) das Gesicht/die Haare waschen

friends happy — man sieht seine Freunde gern glücklich

3. n
(= written figure) Eins f
Chapter one — Kapitel eins

in ones and twos — in kleinen Gruppen

they became one — sie wurden eins

they were made one — sie wurden vereint

to be at one (with sb) — sich (dat) (mit jdm) einig sein

he was at one with the world — er war mit der Welt im Einklang

he is not at one with himself — er ist mit sich selbst nicht im Reinen

it was a bedroom and sitting room (all) in one — es war Schlaf- und Wohnzimmer in einem

T-shirt and shorts all in one — T-shirt und Shorts in einem Stück

I landed him one (inf) — dem habe ich eine(n) or eins verpasst (inf)

Rangers were one up after the first half — Rangers hatten nach der ersten Halbzeit ein Tor Vorsprung

* * *

one [wʌn]

A adj

1. ein, eine, ein:

one apple ein Apfel;

one man in ten einer von zehn;

one or two ein oder zwei, ein paar;

he spoke to him as one man to another er redete mit ihm von Mann zu Mann; → hundred A 1, thousand A 1

2. (emphatisch) ein, eine, ein, ein einziger, eine einzige, ein einziges:

all were of one mind sie waren alle einer Meinung;

he is one with me on this er ist mit mir darüber einer Meinung;

be made one ehelich verbunden werden;

for one thing zunächst einmal;

no one man could do it allein könnte das niemand schaffen;

his one thought sein einziger Gedanke;

the one way to do it die einzige Möglichkeit(, es zu tun);

my one and only hope meine einzige Hoffnung;

the one and only Mr X der unvergleichliche oder einzigartige Mr. X; → man A 5

3. all one nur präd alles eins, ein und dasselbe:

it is all one to me es ist mir (ganz) egal;

it’s one fine job es ist eine einmalig schöne Arbeit

4. ein gewisser, eine gewisse, ein gewisses, ein, eine, ein:

one day eines Tages (in Zukunft od Vergangenheit);

one of these days irgendwann (ein)mal;

one John Smith ein gewisser John Smith

B s

1. Eins f, eins:

one is half of two eins ist die Hälfte von zwei;

a Roman one eine römische Eins;

one and a half ein(und)einhalb, anderthalb;

I bet ten to one (that …) ich wette zehn zu eins(, dass …);

at one o’clock um ein Uhr;

one-ten ein Uhr zehn, zehn nach eins;

in the year one anno dazumal;

be one up on sb jemandem (um eine Nasenlänge) voraus sein; → number one

2. (der, die) Einzelne, (das) einzelne (Stück):

the all and the one die Gesamtheit und der Einzelne;

one by one, one after another, one after the other einer nach dem andern;

one with another eins zum anderen gerechnet;

by ones and twos einzeln und zu zweien oder zweit;

I for one ich zum Beispiel

3. Einheit f:

be at one with sb mit jemandem einer Meinung oder einig sein;

be at one with nature eins mit der Natur sein;

be at one with life rundherum zufrieden sein;

all in one

a) alle gemeinsam,

b) alles in einem

4. Ein(s)er m, besonders Eindollarnote f

C pron

1. ein(er), eine, ein(es), jemand:

as one wie ein Mann, geschlossen;

on this question they were as one in dieser Frage waren sich alle einig;

as one enchanted wie verzaubert;

as one deprived of their senses wie von Sinnen;

one of the poets einer der Dichter;

one who einer, der;

the one who der(jenige), der oder welcher;

one so cautious jemand, der so vorsichtig ist; ein so vorsichtiger Mann;

help one another einander oder sich gegenseitig helfen;

have you heard the one about …? kennen Sie den (Witz) schon von …?;

one for all and all for one einer für alle und alle für einen

2. (Stützwort, meist unübersetzt):

a sly one ein ganz Schlauer;

the little ones die Kleinen (Kinder);

that one der, die, das da ( oder dort);

a red pencil and a blue one ein roter Bleistift und ein blauer;

the portraits are fine ones die Porträts sind gut;

the picture is a realistic one das Bild ist realistisch; → anyone, each A, many A 1, someone

3. man:

one knows

4. one’s sein, seine, sein:

break one’s leg sich das Bein brechen;

lose one’s way sich verirren

5. umg

a) ein anständiges Ding (hervorragende Sache, besonders tüchtiger Schlag)

b) Kanone f fig, Könner(in):

one in the eye fig ein Denkzettel;

that’s a good one! nicht schlecht!;

you are a one! du bist mir vielleicht einer!; → land C 6

* * *
1. adjective
1) attrib. ein

one thing I must say — ein[e]s muss ich sagen

one or two — (fig.): (a few) ein paar

one more... — noch ein...

one more time — noch einmal

it's one [o'clock] — es ist eins od. ein Uhr; see also eight 1.; half 1. 1), 3. 2); quarter 1. 1)

2) attrib. (single, only) einzig

the one thing — das einzige

any one — irgendein

in any one day/year — an einem Tag/in einem Jahr

at any one time — zur gleichen Zeit; (always) zu jeder Zeit

no one — kein

not one [little] bit — überhaupt nicht

3) (identical, same) ein

one and the same person/thing — ein und dieselbe Person/Sache

at one and the same time — gleichzeitig; see also all 2. 1)

4) pred. (united, unified)

we are one — wir sind uns einig

be one as a family/nation — eine einige Familie/Nation sein; see also with 1)

5) attrib. (a particular but undefined)

at one time — einmal; einst (geh.)

one morning/night — eines Morgens/Nachts

one day — (on day specified) einmal; (at unspecified future date) eines Tages

one day soon — bald einmal

one day next week — irgendwann nächste Woche

one Sunday — an einem Sonntag

6) attrib. contrasted with ‘other’/‘another’ ein

for one thing — zum einen

neither one thing nor the other — weder das eine noch das andere; see also hand 1. 24)

7)

in one — (coll.): (at first attempt) auf Anhieb

got it in one! — (coll.) [du hast es] erraten!
2. noun
1) eins

2) (number, symbol) Eins, die; see also eight 2. 1)

3) (unit)

in ones — einzeln

two for the price of one — zwei zum Preis von einem
3. pronoun
1)

one of... — ein... (+ Gen.)

one of them/us — etc. einer von ihnen/uns usw.

any one of them — jeder/jede/jedes von ihnen

every one of them — jeder/jede/jedes [einzelne] von ihnen

not one of them — keiner/keine/keines von ihnen

2) replacing n. implied or mentioned ein...

big ones and little ones — große und kleine

the jacket is an old one — die Jacke ist [schon] alt

the older/younger one — der/die/das ältere/jüngere

this is the one I like — den/die/das mag ich

my husband is the tall one over there — mein Mann ist der große da

you are or were the one who insisted on going to Scotland — du warst der-/diejenige, der/die unbedingt nach Schottland wollte

this one — dieser/diese/dieses [da]

that one — der/die/das [da]

these ones or those ones? — (coll.) die [da] oder die [da]?

these/those blue etc. ones — diese/die blauen usw.

which one? — welcher/welche/welches?

which ones? — welche?

not one — keiner/keine/keines; (emphatic) nicht einer/eine/eines

all but one — alle außer einem/einer/einem

the last house but one — das vorletzte Haus

I for one — ich für mein[en] Teil

one by one, one after another or the other — einzeln

love one another — sich od. (geh.) einander lieben

be kind to one another — nett zueinander sein

3) (contrasted with ‘other’/‘another’)

[the] one... the other — der/die/das eine... der/die/das andere

4) (person or creature of specified kind)

the little one — der/die/das Kleine

our dear or loved ones — unsere Lieben

young one — (youngster) Kind, das; (young animal) Junge, das

5)

[not] one who does or to do or for doing something — [nicht] der Typ, der etwas tut

6) (representing people in general; also coll.): (I, we) man; as indirect object einem; as direct object einen

one's — sein

wash one's hands — sich (Dat.) die Hände waschen

7) (coll.): (drink)

I'll have just a little one — ich trinke nur einen Kleinen (ugs.)

have one on me — ich geb dir einen aus

8) (coll.): (blow)

give somebody one on the head/nose — jemandem eins über den Kopf/auf die Nase geben (ugs.)

* * *

(number) n.

eins Zahlwort

n. adj.

ein adj.

eins adj. pron.

man pron.

English-german dictionary > one
14 introduce

1. III
1) introduce smth. introduce a rule (a new method, a new fashion, a system, a useful technique, an improvement, etc.) вводить правило и т. д., introduce a new theory (an idea) предложить /выдвинуть/ новую теорию (идею); introduce a quotation (figures, facts, etc.) приводить /использовать/ цитату и т. д.; who introduced that law? кто предложил установить /ввести/ этот закон?; the announcer introduces each programme каждую программу объявляет диктор; relative pronouns introduce adjective clauses относительные местоимения вводят придаточные определительные

2) introduce smth. introduce a problem (a subject of discussion, a question, an item, etc.) выносить /выдвигать, ставить/ на обсуждение проблему и т. д., introduce a bill вносить законопроект

3) introduce smb. introduce strangers (two friends, one's brother, some countrymen of mine, etc.) представить друг другу незнакомых людей и т. д.; introduce oneself представиться, назвать себя; may I introduce Mr. Brown разрешите мне представить мистера Брауна
2. IV
introduce smth. in some manner I'll introduce the subject briefly я кратко ознакомлю вас с темой /с вопросом/
3. XI
1) be introduced into smth. vaccination for smallpox was first introduced into the United States by Dr. William Yates прививки против оспы были впервые применены в США доктором Уильямом Йетсом; tobacco (this plant, this species, etc.) was first introduced into Europe from America табак и т. д. был завезен в Европу из Америки; porcelain manufacture was introduced into Japan from China about 1513 производство фарфора пришло в Японию из Китая приблизительно в тысяча пятьсот тринадцатом году; be introduced to smb., smth. since the dictionary was first introduced to the public с тех пор, как широкие круги читателей впервые познакомились с этим словарем; I was introduced to chess at an early age я начал играть в шахматы в раннем детстве; be introduced as smth. the word was originally introduced as a term of reproach первоначально это слово вошло в употребление как выражение упрека

2) be introduced in /at/ smth. the bill will be introduced in /at/ the next session законопроект будет вынесен на обсуждение на следующей сессии

3) be introduced to smb. I should like to be introduced to her мне бы хотелось, чтобы меня с ней познакомили; be introduced In smth. are you the gentleman introduced in this letter? это о вас пишут в этом письме?
4. XXI1
1) introduce smth. in (to) smth. introduce a new method into porcelain manufacture (new ideas into business, something new in painting, etc.) вводить /внедрять/ новые методы в производство фарфора и т. д., introduce songs and dances into the programme (some music into a play, phonetics into the list of subjects to be studied, a story into the conversation, etc.) включать / вставлять, вводить/ в программу песни и танцы и т. д.; he introduced this subject into the conversation это он заговорил об этом /на эту тему/; introduce a note of humour into the conversation (a romantic situation into a novel, a touch of irony into the play, a touch of colour into a room, etc.) (привносить нотку юмора в разговор и т.д., introduce smth. with smth. introduce a speech with an amusing anecdote (a subject with a short preface, a concert with a short speech, etc.) предварять доклад забавным рассказом и т. д., introduce smb. into smth. introduce smb. into society (into the world, into one's family, etc.) вводить кого-л. в общество и т. д.

2) introduce smth. (in)to (for) smth. introduce a bill into /before/ Parliament поставить /выдвинуть/ законопроект на обсуждение в парламенте; introduce a question for debate предложить вопрос /тему/ для дискуссии

3) introduce smb. to smb. introduce them to all our friends (his two sisters to us, the stranger to his family, etc.) познакомить их со всеми нашими друзьями и т. д.; allow me to introduce my friend to you позвольте представить вам моего друга; introduce oneself to her parents представиться ее родителям; introduce the speaker to the meeting (the lecturer to the audience, the actor to the public, etc.) представить докладчика собранию и т. д.; introduce smb. to smth. introduce smb. to the process (to our customs, to skiing, to the city by showing the sights, to the intricacies of Euclid, to a strange mode of life, to Japanese poetry, etc.) (познакомить кого-л. с этим процессом и т. д.

4) introduce smb. into smth. introduce smb. into a room (into a house, into a place, etc.) ввести /провести, привести/ кого-л. в комнату и т. д.; introduce smb. into his presence ввести /провести/ кого-л. к кому-л.; introduce smth. into smth. introduce a tube into a wound (a long tube into the sick man's throat, one's finger into a wound, etc.) вводить трубку в рану и т. д.; introduce a key into a lock вставлять ключ в замок
5. XXIV1
introduce smb. as smb. introduce her as his daughter (the young man as their new colleague, the woman as the new manager, etc.) представить ее как свою дочь и т. д.

English-Russian dictionary of verb phrases > introduce
15 IBA

Del verbo ir: ( conjugate ir) \ \
iba es: \ \
1ª persona singular (yo) imperfecto indicativo

3ª persona singular (él/ella/usted) imperfecto indicativo
Multiple Entries: iba ir
iba,
◊ íbamos, etc see ir

ir ( conjugate ir) verbo intransitivo 1
a) (trasladarse, desplazarse) to go;

◊ iba en taxi to go by taxi;
iban a caballo/a pie they were on horseback/on foot; iba por mar to go by sea; ¡Fernando! — ¡voy! Fernando! — (just) coming! o I'll be right there!; el iba y venir de los invitados the coming and going of the guests; vamos a casa let's go home; ¿adónde va este tren? where's this train going (to)?; iba de compras/de caza to go shopping/hunting; ya vamos para allá we're on our way; ¿por dónde se va a …? how do you get to …?; iba por or (Esp) a por algo/algn to go to get sth/sb; voy (a) por pan I'm going to get some bread
b) ( asistir) to go to;

◊ voy a clases nocturnas I go to evening classes;
ya va al colegio she's already at school 2 ( expresando propósito) iba a + inf:
◊ ¿has ido a verla? have you been to see her?;
ve a ayudarla go and help her; ver tb iba v aux 1 3 (al arrojar algo, arrojarse):
◊ tírame la llave — ¡allá va! throw me the key — here you are o there you go!;
tírate del trampolín — ¡allá voy! jump off the board! — here I go/come! 4 [ comentario]:
◊ no iba con mala intención it wasn't meant unkindly;
eso va por ti también that goes for you too, and the same goes for you 1 (+ compl) ( sin énfasis en el movimiento):
◊ iban cantando por el camino they sang as they went along;
¿van cómodos? are you comfortable?; íbamos sentados we were sitting down; vas muy cargada you have a lot to carry; yo iba a la cabeza I was in the lead 2 ( refiriéndose al atuendo):
◊ iban de largo they wore long dresses;
voy a iba de Drácula I'm going to go as Dracula; iba de verde she was dressed in green 3 ( en calidad de) iba de algo to go (along) as sth;
◊ yo fui de intérprete I went along as interpreter
1 [camino/sendero] ( llevar) iba a algo to lead to sth, to go to sth 2 (extenderse, abarcar):
◊ la autopista va desde Madrid hasta Valencia the highway goes from Madrid to Valencia;
el período que va desde … hasta … the period from … to … 1 (marchar, desarrollarse):
◊ ¿cómo va el nuevo trabajo? how's the new job going?;
va de mal en peor it's going from bad to worse; ¿cómo te va? how's it going?, how are things? (colloq), what's up? (AmE colloq); ¿cómo les fue en Italia? how was Italy?, how did you get on in Italy?; me fue mal/bien en el examen I did badly/well in the exam; ¡que te vaya bien! all the best!, take care!; ¡que te vaya bien (en) el examen! good luck in the exam 2 ( en competiciones):
◊ ¿cómo van? — 3-1 what's the score? — 3-1;
voy ganando yo I'm ahead, I'm winning 3 ( en el desarrollo de algo):
◊ ¿por dónde van en historia? where have you got (up) to in history?;
¿todavía vas por la página 20? are you still on page 20? 4 ( estar en camino):
◊ ¡vamos para viejos! we're getting on o old!;
va para los cincuenta she's going on fifty; ya va para dos años que … it's getting on for two years since … 5 (sumar, hacer):
◊ ya van tres veces que te lo digo this is the third time I've told you;
con este van seis six, counting this one 6 ( haber transcurrido): en lo que va del or (Esp) de año/mes so far this year/month 1 ( deber colocarse) to go;
◊ ¿dónde van las toallas? where do the towels go?;
¡qué va! (fam): ¿has terminado? — ¡qué va! have you finished? — you must be joking!; ¿se disgustó? — ¡qué va! did she get upset? — not at all!; vamos a perder el avión — ¡qué va! we're going to miss the plane — no way! 2
a) ( combinar) iba con algo to go with sth

b) (sentar bien, convenir) (+ me/te/le etc):

◊ el negro no te va bien black doesn't suit you;
te ibaá bien un descanso a rest will do you good 3 (Méx) (tomar partido por, apoyar) ibale a algo/algn to support sth/sb;
◊ le va al equipo peruano he supports the Peruvian team
1
◊ vamos

a) (expresando incredulidad, fastidio):

◊ ¡vamos! ¿eso quién se lo va a creer? come off it o come on! who do you think's going to believe that?

b) (intentando tranquilizar, animar, dar prisa):

◊ vamos, mujer, dile algo go on, say something to him;
¡vamos, date prisa! come on, hurry up!
c) (al aclarar, resumir):

◊ eso sería un disparate, vamos, digo yo that would be a stupid thing to do, well, that's what I think anyway;
vamos, que no es una persona de fiar basically, he's not very trustworthy; es mejor que el otro, vamos it's better than the other one, anyway 2
◊ vaya

a) (expresando sorpresa, contrariedad):

◊ ¡vaya! ¡tú por aquí! what a surprise! what are you doing here?;
¡vaya! ¡se ha vuelto a caer! oh no o (colloq) damn! it's fallen over again!
b) (Esp) ( para enfatizar):

◊ ¡vaya cochazo! what a car!
iba v aux iba a + inf: 1
a) (para expresar tiempo futuro, propósito) to be going to + inf;

◊ voy a estudiar medicina I'm going to study medicine;
va a hacer dos años que … it's getting on for two years since …
b) (en propuestas, sugerencias):

◊ vamos a ver ¿cómo dices que te llamas? now then, what did you say your name was?;
bueno, vamos a trabajar all right, let's get to work 2 (al prevenir, hacer recomendaciones):
◊ que no se te vaya a caer make sure you don't drop it;
cuidado, no te vayas a caer mind you don't fall (colloq); lleva el paraguas, no vaya a ser que llueva take the umbrella, in case it rains 3 ( expresando un proceso paulatino):
◊ poco a poco irá aprendiendo she'll learn little by little;
ya puedes iba haciéndote a la idea you'd better get used to the idea; la situación ha ido empeorando the situation has been getting worse and worse irse verbo pronominal 1 ( marcharse) to leave;
◊ ¿por qué te vas tan temprano? why are you leaving o going so soon?;
vámonos let's go; bueno, me voy right then, I'm taking off (AmE) o (BrE) I'm off; no te vayas don't go; vete a la cama go to bed; se fue de casa/de la empresa she left home/the company; vete de aquí get out of here; se han ido de viaje they're away, they've gone away 2 (consumirse, gastarse):
◊ ¡cómo se va el dinero! I don't know where the money goes!;
se me va medio sueldo en el alquiler half my salary goes on the rent 3 ( desaparecer) [mancha/dolor] to go;
◊ se ha ido la luz the electricity's gone off;
(+ me/te/le etc)
◊ ¿se te ha ido el dolor de cabeza? has your headache gone?
4 (salirse, escaparse) [líquido/gas] to escape;
◊ se le está yendo el aire al globo the balloon's losing air o going down
5 (caerse, perder el equilibrio) (+ compl):
◊ ibase de boca/espaldas to fall flat on one's face/back;
me iba para atrás I was falling backwards; frenó y nos fuimos todos para adelante he braked and we all went flying forwards
ir
I verbo intransitivo
1 (dirigirse a un lugar) to go: ¡vamos!, let's go!
voy a París, I'm going to Paris ➣ Ver nota en go
2 (acudir regularmente) to go: va al colegio, he goes to school
van a misa, they go to church
3 (conducir a) to lead, go to: el sendero va a la mina, the path goes to the mine
esta carretera va a Londres, this road leads to London
4 (abarcar) to cover: la finca va desde la alambrada al camino, the estate extends from the wire fence to the path
las lecciones que van desde la página 1 a la 53, the lessons on pages 1 to 53
5 (guardarse habitualmente) va al lado de éste, it goes beside this one
6 (mantener una posición) to be: va el primero, he's in first place
7 (tener un estado de ánimo, una apariencia) to be: iba furioso/radiante, he was furious/radiant
vas muy guapa, you look very smart o pretty
8 (desenvolverse) ¿cómo te va?, how are things? o how are you doing?
¿cómo te va en el nuevo trabajo?, how are you getting on in your new job?
9 (funcionar) to work (properly): el reloj no va, the clock doesn't go o work
10 (sentar bien) to suit: ese corte de pelo no te va nada, that haircut doesn't suit you at all
11 (combinar) to match, go: el rojo no va con el celeste, red doesn't go with pale blue
12 (vestir) to wear
ir con abrigo, to wear a coat
ir de negro/de uniforme, to be dressed in black/in uniform
la niña irá de enfermera, the little girl will dress up as a nurse
13 fam (importar, concernir) to concern: eso va por ti también, and the same goes for you
ni me va ni me viene, I don't care one way or the other
14 (apostar) to bet: va un café a que no viene, I bet a coffee that he won't come
15 (ir + de) fam (comportarse de cierto modo) to act
ir de listo por la vida, to be a smart ass (tratar) to be about: ¿de qué va la película?, what's the film about?
16 (ir + detrás de) to be looking for: hace tiempo que voy detrás de un facsímil de esa edición, I've been after a facsimile of that edition for a long time
17 (ir + por) ir por la derecha, to keep (to the) right (ir a buscar) ve por agua, go and fetch some water (haber llegado) voy por la página noventa, I've got as far as page ninety
18 (ir + para) (tener casi, estar cercano a) va para los cuarenta, she's getting on for forty
ya voy para viejo, I'm getting old (encaminarse a) iba para ingeniero, she was studying to be an engineer
este niño va para médico, this boy's going to become a doctor
II verbo auxiliar
1 (ir + gerundio) va mejorando, he's improving
ir caminando, to go on foot
2 (ir + pp) ya van estrenadas tres películas de Almodóvar, three films by Almodovar have already been released
3 ( ir a + infinitivo) iba a decir que, I was going to say that
va a esquiar, she goes skiing
va a nevar, it's going to snow
vas a caerte, you'll fall Locuciones: a eso iba, I was coming to that
¡ahí va!, catch!
en lo que va de año, so far this year
¡qué va!, of course not! o nothing of the sort!
¡vamos a ver!, let's see!
van a lo suyo, they look after their own interests
¡vaya!, fancy that
¡vaya cochazo!, what a car!
ir a parar, to end up ' iba' also found in these entries: Spanish: actual - ahora - anticiparse - armada - armado - bandazo - blusón - cajón - campante - civil - como quiera - comoquiera - con - correría - detrimento - digna - digno - escobilla - escopetazo - frescura - ir - guapa - guapo - ligera - ligero - manga - paquete - para - pego - plantarse - repleta - repleto - segunda - sola - solo - tambalearse - tras - tumbo - vestidura - volante - abrigado - adelantar - cabezada - cargado - corto - cuenta - cuesta - detrás - dirección - dirigir English: actual - as - canter - catch up - dicey - draw - dress up - eat - executioner - eyesight - fall behind - good - haul - hint - hysteria - instead - level - little - mention - nine - tipsy - trolley - truckload - along - beautifully - behind - bound - deck - direct - do - dream - dress - east - heavily - IBA - lead - lo - neatly - north - painfully - place - sound - swollen - up - well - westbound - will

IBA

tr['aɪ'biː'eɪ]

abbreviation

1 SMALLBRITISH ENGLISH/SMALL ( Independent Broadcasting Authority) ente que regulaba las televisiones privadas Table 1SMALLNOTA/SMALL See also ITC/Table 1

noun ( in UK) = Independent Broadcasting Authority

N ABBR
(Brit) = Independent Broadcasting Authority entidad que controla los medios privados de televisión y radio
* * *

noun ( in UK) = Independent Broadcasting Authority

English-spanish dictionary > IBA
16 IR

ir ( conjugate ir) verbo intransitivo 1
a) (trasladarse, desplazarse) to go;

◊ ir en taxi to go by taxi;
iban a caballo/a pie they were on horseback/on foot; ir por mar to go by sea; ¡Fernando! — ¡voy! Fernando! — (just) coming! o I'll be right there!; el ir y venir de los invitados the coming and going of the guests; vamos a casa let's go home; ¿adónde va este tren? where's this train going (to)?; ir de compras/de caza to go shopping/hunting; ya vamos para allá we're on our way; ¿por dónde se va a …? how do you get to …?; ir por or (Esp) a por algo/algn to go to get sth/sb; voy (a) por pan I'm going to get some bread
b) ( asistir) to go to;

◊ voy a clases nocturnas I go to evening classes;
ya va al colegio she's already at school 2 ( expresando propósito) ir a + inf:
◊ ¿has ido a verla? have you been to see her?;
ve a ayudarla go and help her; ver tb ir v aux 1 3 (al arrojar algo, arrojarse):
◊ tírame la llave — ¡allá va! throw me the key — here you are o there you go!;
tírate del trampolín — ¡allá voy! jump off the board! — here I go/come! 4 [ comentario]:
◊ no iba con mala intención it wasn't meant unkindly;
eso va por ti también that goes for you too, and the same goes for you 1 (+ compl) ( sin énfasis en el movimiento):
◊ iban cantando por el camino they sang as they went along;
¿van cómodos? are you comfortable?; íbamos sentados we were sitting down; vas muy cargada you have a lot to carry; yo iba a la cabeza I was in the lead 2 ( refiriéndose al atuendo):
◊ iban de largo they wore long dresses;
voy a ir de Drácula I'm going to go as Dracula; iba de verde she was dressed in green 3 ( en calidad de) ir de algo to go (along) as sth;
◊ yo fui de intérprete I went along as interpreter
1 [camino/sendero] ( llevar) ir a algo to lead to sth, to go to sth 2 (extenderse, abarcar):
◊ la autopista va desde Madrid hasta Valencia the highway goes from Madrid to Valencia;
el período que va desde … hasta … the period from … to … 1 (marchar, desarrollarse):
◊ ¿cómo va el nuevo trabajo? how's the new job going?;
va de mal en peor it's going from bad to worse; ¿cómo te va? how's it going?, how are things? (colloq), what's up? (AmE colloq); ¿cómo les fue en Italia? how was Italy?, how did you get on in Italy?; me fue mal/bien en el examen I did badly/well in the exam; ¡que te vaya bien! all the best!, take care!; ¡que te vaya bien (en) el examen! good luck in the exam 2 ( en competiciones):
◊ ¿cómo van? — 3-1 what's the score? — 3-1;
voy ganando yo I'm ahead, I'm winning 3 ( en el desarrollo de algo):
◊ ¿por dónde van en historia? where have you got (up) to in history?;
¿todavía vas por la página 20? are you still on page 20? 4 ( estar en camino):
◊ ¡vamos para viejos! we're getting on o old!;
va para los cincuenta she's going on fifty; ya va para dos años que … it's getting on for two years since … 5 (sumar, hacer):
◊ ya van tres veces que te lo digo this is the third time I've told you;
con este van seis six, counting this one 6 ( haber transcurrido): en lo que va del or (Esp) de año/mes so far this year/month 1 ( deber colocarse) to go;
◊ ¿dónde van las toallas? where do the towels go?;
¡qué va! (fam): ¿has terminado? — ¡qué va! have you finished? — you must be joking!; ¿se disgustó? — ¡qué va! did she get upset? — not at all!; vamos a perder el avión — ¡qué va! we're going to miss the plane — no way! 2
a) ( combinar) ir con algo to go with sth

b) (sentar bien, convenir) (+ me/te/le etc):

◊ el negro no te va bien black doesn't suit you;
te irá bien un descanso a rest will do you good 3 (Méx) (tomar partido por, apoyar) irle a algo/algn to support sth/sb;
◊ le va al equipo peruano he supports the Peruvian team
1
◊ vamos

a) (expresando incredulidad, fastidio):

◊ ¡vamos! ¿eso quién se lo va a creer? come off it o come on! who do you think's going to believe that?

b) (intentando tranquilizar, animar, dar prisa):

◊ vamos, mujer, dile algo go on, say something to him;
¡vamos, date prisa! come on, hurry up!
c) (al aclarar, resumir):

◊ eso sería un disparate, vamos, digo yo that would be a stupid thing to do, well, that's what I think anyway;
vamos, que no es una persona de fiar basically, he's not very trustworthy; es mejor que el otro, vamos it's better than the other one, anyway 2
◊ vaya

a) (expresando sorpresa, contrariedad):

◊ ¡vaya! ¡tú por aquí! what a surprise! what are you doing here?;
¡vaya! ¡se ha vuelto a caer! oh no o (colloq) damn! it's fallen over again!
b) (Esp) ( para enfatizar):

◊ ¡vaya cochazo! what a car!
ir v aux ir a + inf: 1
a) (para expresar tiempo futuro, propósito) to be going to + inf;

◊ voy a estudiar medicina I'm going to study medicine;
va a hacer dos años que … it's getting on for two years since …
b) (en propuestas, sugerencias):

◊ vamos a ver ¿cómo dices que te llamas? now then, what did you say your name was?;
bueno, vamos a trabajar all right, let's get to work 2 (al prevenir, hacer recomendaciones):
◊ que no se te vaya a caer make sure you don't drop it;
cuidado, no te vayas a caer mind you don't fall (colloq); lleva el paraguas, no vaya a ser que llueva take the umbrella, in case it rains 3 ( expresando un proceso paulatino):
◊ poco a poco irá aprendiendo she'll learn little by little;
ya puedes ir haciéndote a la idea you'd better get used to the idea; la situación ha ido empeorando the situation has been getting worse and worse irse verbo pronominal 1 ( marcharse) to leave;
◊ ¿por qué te vas tan temprano? why are you leaving o going so soon?;
vámonos let's go; bueno, me voy right then, I'm taking off (AmE) o (BrE) I'm off; no te vayas don't go; vete a la cama go to bed; se fue de casa/de la empresa she left home/the company; vete de aquí get out of here; se han ido de viaje they're away, they've gone away 2 (consumirse, gastarse):
◊ ¡cómo se va el dinero! I don't know where the money goes!;
se me va medio sueldo en el alquiler half my salary goes on the rent 3 ( desaparecer) [mancha/dolor] to go;
◊ se ha ido la luz the electricity's gone off;
(+ me/te/le etc)
◊ ¿se te ha ido el dolor de cabeza? has your headache gone?
4 (salirse, escaparse) [líquido/gas] to escape;
◊ se le está yendo el aire al globo the balloon's losing air o going down
5 (caerse, perder el equilibrio) (+ compl):
◊ irse de boca/espaldas to fall flat on one's face/back;
me iba para atrás I was falling backwards; frenó y nos fuimos todos para adelante he braked and we all went flying forwards
ir
I verbo intransitivo
1 (dirigirse a un lugar) to go: ¡vamos!, let's go!
voy a París, I'm going to Paris ➣ Ver nota en go
2 (acudir regularmente) to go: va al colegio, he goes to school
van a misa, they go to church
3 (conducir a) to lead, go to: el sendero va a la mina, the path goes to the mine
esta carretera va a Londres, this road leads to London
4 (abarcar) to cover: la finca va desde la alambrada al camino, the estate extends from the wire fence to the path
las lecciones que van desde la página 1 a la 53, the lessons on pages 1 to 53
5 (guardarse habitualmente) va al lado de éste, it goes beside this one
6 (mantener una posición) to be: va el primero, he's in first place
7 (tener un estado de ánimo, una apariencia) to be: iba furioso/radiante, he was furious/radiant
vas muy guapa, you look very smart o pretty
8 (desenvolverse) ¿cómo te va?, how are things? o how are you doing?
¿cómo te va en el nuevo trabajo?, how are you getting on in your new job?
9 (funcionar) to work (properly): el reloj no va, the clock doesn't go o work
10 (sentar bien) to suit: ese corte de pelo no te va nada, that haircut doesn't suit you at all
11 (combinar) to match, go: el rojo no va con el celeste, red doesn't go with pale blue
12 (vestir) to wear
ir con abrigo, to wear a coat
ir de negro/de uniforme, to be dressed in black/in uniform
la niña irá de enfermera, the little girl will dress up as a nurse
13 fam (importar, concernir) to concern: eso va por ti también, and the same goes for you
ni me va ni me viene, I don't care one way or the other
14 (apostar) to bet: va un café a que no viene, I bet a coffee that he won't come
15 (ir + de) fam (comportarse de cierto modo) to act
ir de listo por la vida, to be a smart ass (tratar) to be about: ¿de qué va la película?, what's the film about?
16 (ir + detrás de) to be looking for: hace tiempo que voy detrás de un facsímil de esa edición, I've been after a facsimile of that edition for a long time
17 (ir + por) ir por la derecha, to keep (to the) right (ir a buscar) ve por agua, go and fetch some water (haber llegado) voy por la página noventa, I've got as far as page ninety
18 (ir + para) (tener casi, estar cercano a) va para los cuarenta, she's getting on for forty
ya voy para viejo, I'm getting old (encaminarse a) iba para ingeniero, she was studying to be an engineer
este niño va para médico, this boy's going to become a doctor
II verbo auxiliar
1 (ir + gerundio) va mejorando, he's improving
ir caminando, to go on foot
2 (ir + pp) ya van estrenadas tres películas de Almodóvar, three films by Almodovar have already been released
3 ( ir a + infinitivo) iba a decir que, I was going to say that
va a esquiar, she goes skiing
va a nevar, it's going to snow
vas a caerte, you'll fall Locuciones: a eso iba, I was coming to that
¡ahí va!, catch!
en lo que va de año, so far this year
¡qué va!, of course not! o nothing of the sort!
¡vamos a ver!, let's see!
van a lo suyo, they look after their own interests
¡vaya!, fancy that
¡vaya cochazo!, what a car!
ir a parar, to end up 'ir' also found in these entries: Spanish: A - acudir - andurriales - ánimo - antojarse - avión - avivar - bajar - bordear - brazo - busca - caer - calcular - camino - caza - cien - cine - coche - compra - comprensible - convenir - correr - corriente - danzar - deformación - deriva - descaminada - descaminado - descender - desgracia - deteriorarse - disposición - empecinada - empecinado - encaminada - encaminado - entrar - excursión - flojear - funesta - funesto - gaita - gatas - grano - gratis - gustar - haber - huevo - idea - ilusión English: afford - after - ahead - appealing - back - back up - be - beeline - bluster - bristle - camping - canter - career - catch - charge off - chase - check off - clean up after - cling - coast - collapse - come - come to - commute - consider - court - cross - cross-country - crowd - cycle - cycling - defensive - delay - dentist - deserve - detest - die off - dismiss - do - down - downhill - drag - drift - ease off - ease up - either - even - excursion - exercise - face

N ABBR
(Brit) = Inland Revenue

English-spanish dictionary > IR
17 IRA

Del verbo ir: ( conjugate ir) \ \
irá es: \ \
3ª persona singular (él/ella/usted) futuro indicativo
Multiple Entries: IRA ir ira
ir ( conjugate ir) verbo intransitivo 1
a) (trasladarse, desplazarse) to go;

◊ ira en taxi to go by taxi;
iban a caballo/a pie they were on horseback/on foot; ira por mar to go by sea; ¡Fernando! — ¡voy! Fernando! — (just) coming! o I'll be right there!; el ira y venir de los invitados the coming and going of the guests; vamos a casa let's go home; ¿adónde va este tren? where's this train going (to)?; ira de compras/de caza to go shopping/hunting; ya vamos para allá we're on our way; ¿por dónde se va a …? how do you get to …?; ira por or (Esp) a por algo/algn to go to get sth/sb; voy (a) por pan I'm going to get some bread
b) ( asistir) to go to;

◊ voy a clases nocturnas I go to evening classes;
ya va al colegio she's already at school 2 ( expresando propósito) ira a + inf:
◊ ¿has ido a verla? have you been to see her?;
ve a ayudarla go and help her; ver tb ira v aux 1 3 (al arrojar algo, arrojarse):
◊ tírame la llave — ¡allá va! throw me the key — here you are o there you go!;
tírate del trampolín — ¡allá voy! jump off the board! — here I go/come! 4 [ comentario]:
◊ no iba con mala intención it wasn't meant unkindly;
eso va por ti también that goes for you too, and the same goes for you 1 (+ compl) ( sin énfasis en el movimiento):
◊ iban cantando por el camino they sang as they went along;
¿van cómodos? are you comfortable?; íbamos sentados we were sitting down; vas muy cargada you have a lot to carry; yo iba a la cabeza I was in the lead 2 ( refiriéndose al atuendo):
◊ iban de largo they wore long dresses;
voy a ira de Drácula I'm going to go as Dracula; iba de verde she was dressed in green 3 ( en calidad de) ira de algo to go (along) as sth;
◊ yo fui de intérprete I went along as interpreter
1 [camino/sendero] ( llevar) ira a algo to lead to sth, to go to sth 2 (extenderse, abarcar):
◊ la autopista va desde Madrid hasta Valencia the highway goes from Madrid to Valencia;
el período que va desde … hasta … the period from … to … 1 (marchar, desarrollarse):
◊ ¿cómo va el nuevo trabajo? how's the new job going?;
va de mal en peor it's going from bad to worse; ¿cómo te va? how's it going?, how are things? (colloq), what's up? (AmE colloq); ¿cómo les fue en Italia? how was Italy?, how did you get on in Italy?; me fue mal/bien en el examen I did badly/well in the exam; ¡que te vaya bien! all the best!, take care!; ¡que te vaya bien (en) el examen! good luck in the exam 2 ( en competiciones):
◊ ¿cómo van? — 3-1 what's the score? — 3-1;
voy ganando yo I'm ahead, I'm winning 3 ( en el desarrollo de algo):
◊ ¿por dónde van en historia? where have you got (up) to in history?;
¿todavía vas por la página 20? are you still on page 20? 4 ( estar en camino):
◊ ¡vamos para viejos! we're getting on o old!;
va para los cincuenta she's going on fifty; ya va para dos años que … it's getting on for two years since … 5 (sumar, hacer):
◊ ya van tres veces que te lo digo this is the third time I've told you;
con este van seis six, counting this one 6 ( haber transcurrido): en lo que va del or (Esp) de año/mes so far this year/month 1 ( deber colocarse) to go;
◊ ¿dónde van las toallas? where do the towels go?;
¡qué va! (fam): ¿has terminado? — ¡qué va! have you finished? — you must be joking!; ¿se disgustó? — ¡qué va! did she get upset? — not at all!; vamos a perder el avión — ¡qué va! we're going to miss the plane — no way! 2
a) ( combinar) ira con algo to go with sth

b) (sentar bien, convenir) (+ me/te/le etc):

◊ el negro no te va bien black doesn't suit you;
te iraá bien un descanso a rest will do you good 3 (Méx) (tomar partido por, apoyar) irale a algo/algn to support sth/sb;
◊ le va al equipo peruano he supports the Peruvian team
1
◊ vamos

a) (expresando incredulidad, fastidio):

◊ ¡vamos! ¿eso quién se lo va a creer? come off it o come on! who do you think's going to believe that?

b) (intentando tranquilizar, animar, dar prisa):

◊ vamos, mujer, dile algo go on, say something to him;
¡vamos, date prisa! come on, hurry up!
c) (al aclarar, resumir):

◊ eso sería un disparate, vamos, digo yo that would be a stupid thing to do, well, that's what I think anyway;
vamos, que no es una persona de fiar basically, he's not very trustworthy; es mejor que el otro, vamos it's better than the other one, anyway 2
◊ vaya

a) (expresando sorpresa, contrariedad):

◊ ¡vaya! ¡tú por aquí! what a surprise! what are you doing here?;
¡vaya! ¡se ha vuelto a caer! oh no o (colloq) damn! it's fallen over again!
b) (Esp) ( para enfatizar):

◊ ¡vaya cochazo! what a car!
ira v aux ira a + inf: 1
a) (para expresar tiempo futuro, propósito) to be going to + inf;

◊ voy a estudiar medicina I'm going to study medicine;
va a hacer dos años que … it's getting on for two years since …
b) (en propuestas, sugerencias):

◊ vamos a ver ¿cómo dices que te llamas? now then, what did you say your name was?;
bueno, vamos a trabajar all right, let's get to work 2 (al prevenir, hacer recomendaciones):
◊ que no se te vaya a caer make sure you don't drop it;
cuidado, no te vayas a caer mind you don't fall (colloq); lleva el paraguas, no vaya a ser que llueva take the umbrella, in case it rains 3 ( expresando un proceso paulatino):
◊ poco a poco irá aprendiendo she'll learn little by little;
ya puedes ira haciéndote a la idea you'd better get used to the idea; la situación ha ido empeorando the situation has been getting worse and worse irse verbo pronominal 1 ( marcharse) to leave;
◊ ¿por qué te vas tan temprano? why are you leaving o going so soon?;
vámonos let's go; bueno, me voy right then, I'm taking off (AmE) o (BrE) I'm off; no te vayas don't go; vete a la cama go to bed; se fue de casa/de la empresa she left home/the company; vete de aquí get out of here; se han ido de viaje they're away, they've gone away 2 (consumirse, gastarse):
◊ ¡cómo se va el dinero! I don't know where the money goes!;
se me va medio sueldo en el alquiler half my salary goes on the rent 3 ( desaparecer) [mancha/dolor] to go;
◊ se ha ido la luz the electricity's gone off;
(+ me/te/le etc)
◊ ¿se te ha ido el dolor de cabeza? has your headache gone?
4 (salirse, escaparse) [líquido/gas] to escape;
◊ se le está yendo el aire al globo the balloon's losing air o going down
5 (caerse, perder el equilibrio) (+ compl):
◊ irase de boca/espaldas to fall flat on one's face/back;
me iba para atrás I was falling backwards; frenó y nos fuimos todos para adelante he braked and we all went flying forwards
ira sustantivo femenino rage, anger
ir
I verbo intransitivo
1 (dirigirse a un lugar) to go: ¡vamos!, let's go!
voy a París, I'm going to Paris ➣ Ver nota en go
2 (acudir regularmente) to go: va al colegio, he goes to school
van a misa, they go to church
3 (conducir a) to lead, go to: el sendero va a la mina, the path goes to the mine
esta carretera va a Londres, this road leads to London
4 (abarcar) to cover: la finca va desde la alambrada al camino, the estate extends from the wire fence to the path
las lecciones que van desde la página 1 a la 53, the lessons on pages 1 to 53
5 (guardarse habitualmente) va al lado de éste, it goes beside this one
6 (mantener una posición) to be: va el primero, he's in first place
7 (tener un estado de ánimo, una apariencia) to be: iba furioso/radiante, he was furious/radiant
vas muy guapa, you look very smart o pretty
8 (desenvolverse) ¿cómo te va?, how are things? o how are you doing?
¿cómo te va en el nuevo trabajo?, how are you getting on in your new job?
9 (funcionar) to work (properly): el reloj no va, the clock doesn't go o work
10 (sentar bien) to suit: ese corte de pelo no te va nada, that haircut doesn't suit you at all
11 (combinar) to match, go: el rojo no va con el celeste, red doesn't go with pale blue
12 (vestir) to wear
ir con abrigo, to wear a coat
ir de negro/de uniforme, to be dressed in black/in uniform
la niña irá de enfermera, the little girl will dress up as a nurse
13 fam (importar, concernir) to concern: eso va por ti también, and the same goes for you
ni me va ni me viene, I don't care one way or the other
14 (apostar) to bet: va un café a que no viene, I bet a coffee that he won't come
15 (ir + de) fam (comportarse de cierto modo) to act
ir de listo por la vida, to be a smart ass (tratar) to be about: ¿de qué va la película?, what's the film about?
16 (ir + detrás de) to be looking for: hace tiempo que voy detrás de un facsímil de esa edición, I've been after a facsimile of that edition for a long time
17 (ir + por) ir por la derecha, to keep (to the) right (ir a buscar) ve por agua, go and fetch some water (haber llegado) voy por la página noventa, I've got as far as page ninety
18 (ir + para) (tener casi, estar cercano a) va para los cuarenta, she's getting on for forty
ya voy para viejo, I'm getting old (encaminarse a) iba para ingeniero, she was studying to be an engineer
este niño va para médico, this boy's going to become a doctor
II verbo auxiliar
1 (ir + gerundio) va mejorando, he's improving
ir caminando, to go on foot
2 (ir + pp) ya van estrenadas tres películas de Almodóvar, three films by Almodovar have already been released
3 ( ir a + infinitivo) iba a decir que, I was going to say that
va a esquiar, she goes skiing
va a nevar, it's going to snow
vas a caerte, you'll fall Locuciones: a eso iba, I was coming to that
¡ahí va!, catch!
en lo que va de año, so far this year
¡qué va!, of course not! o nothing of the sort!
¡vamos a ver!, let's see!
van a lo suyo, they look after their own interests
¡vaya!, fancy that
¡vaya cochazo!, what a car!
ir a parar, to end up
ira sustantivo femenino wrath, rage, anger ' ira' also found in these entries: Spanish: acceso - atizar - dejarse - desahogarse - descargar - enrojecer - ir - primera - primero - provocar - rabia - roja - rojo - ya - aplacar - chispeante - ciego - desahogar - enceguecer - incontrolado - nubosidad English: anger - beyond - blaze - fit - glower - IRA - ire - wrath - angrily - fury - surge - vent

IRA

tr['aɪ'ɑːr'eɪ]

abbreviation

1 ( Irish Republican Army) Ejército Republicano irlandés; (abbreviation) IRA nombre masculino

noun

a) (= Irish Republican Army) IRA m

b) 'aɪrə ( in US) = Individual Retirement Account

••
Cultural note:

IRA - Irish Republican Army

El IRA (Ejército Republicano Irlandés) es una organización paramilitar ilegal, fundada en 1919 para luchar por la independencia irlandesa del Reino Unido (United Kingdom). Después de la separación, en 1921, de los seis condados del noreste de la isla que siguieron bajo control británico, como la provincia de Northern Ireland, su objetivo pasó a ser la unificación de la República de Irlanda e Irlanda del Norte. Posteriormente, como respuesta a lo que se percibía como represión contra la minoría católica en Irlanda del Norte, una facción del IRA ( Provisional IRA) se reactivó en 1970, cometiendo actos de terrorismo en Irlanda del Norte e Inglaterra. El acuerdo de Viernes Santo ( Good Friday Agreement), en 1998, ha llevado a un período de relativa paz entre las comunidades enfrentadas en Irlanda del Norte

N ABBR

1) = Irish Republican Army IRA m

2) (US)
= individual retirement account
* * *

noun

a) (= Irish Republican Army) IRA m

b) ['aɪrə] ( in US) = Individual Retirement Account

••
Cultural note:

IRA - Irish Republican Army

El IRA (Ejército Republicano Irlandés) es una organización paramilitar ilegal, fundada en 1919 para luchar por la independencia irlandesa del Reino Unido (United Kingdom). Después de la separación, en 1921, de los seis condados del noreste de la isla que siguieron bajo control británico, como la provincia de Northern Ireland, su objetivo pasó a ser la unificación de la República de Irlanda e Irlanda del Norte. Posteriormente, como respuesta a lo que se percibía como represión contra la minoría católica en Irlanda del Norte, una facción del IRA ( Provisional IRA) se reactivó en 1970, cometiendo actos de terrorismo en Irlanda del Norte e Inglaterra. El acuerdo de Viernes Santo ( Good Friday Agreement), en 1998, ha llevado a un período de relativa paz entre las comunidades enfrentadas en Irlanda del Norte

English-spanish dictionary > IRA
18 Iran

Del verbo ir: ( conjugate ir) \ \
irán es: \ \
3ª persona plural (ellos/ellas/ustedes) futuro indicativo
Multiple Entries: Irán ir
Irán sustantivo masculino Iran
ir ( conjugate ir) verbo intransitivo 1
a) (trasladarse, desplazarse) to go;

◊ irán en taxi to go by taxi;
iban a caballo/a pie they were on horseback/on foot; irán por mar to go by sea; ¡Fernando! — ¡voy! Fernando! — (just) coming! o I'll be right there!; el irán y venir de los invitados the coming and going of the guests; vamos a casa let's go home; ¿adónde va este tren? where's this train going (to)?; irán de compras/de caza to go shopping/hunting; ya vamos para allá we're on our way; ¿por dónde se va a …? how do you get to …?; irán por or (Esp) a por algo/algn to go to get sth/sb; voy (a) por pan I'm going to get some bread
b) ( asistir) to go to;

◊ voy a clases nocturnas I go to evening classes;
ya va al colegio she's already at school 2 ( expresando propósito) irán a + inf:
◊ ¿has ido a verla? have you been to see her?;
ve a ayudarla go and help her; ver tb irán v aux 1 3 (al arrojar algo, arrojarse):
◊ tírame la llave — ¡allá va! throw me the key — here you are o there you go!;
tírate del trampolín — ¡allá voy! jump off the board! — here I go/come! 4 [ comentario]:
◊ no iba con mala intención it wasn't meant unkindly;
eso va por ti también that goes for you too, and the same goes for you 1 (+ compl) ( sin énfasis en el movimiento):
◊ iban cantando por el camino they sang as they went along;
¿van cómodos? are you comfortable?; íbamos sentados we were sitting down; vas muy cargada you have a lot to carry; yo iba a la cabeza I was in the lead 2 ( refiriéndose al atuendo):
◊ iban de largo they wore long dresses;
voy a irán de Drácula I'm going to go as Dracula; iba de verde she was dressed in green 3 ( en calidad de) irán de algo to go (along) as sth;
◊ yo fui de intérprete I went along as interpreter
1 [camino/sendero] ( llevar) irán a algo to lead to sth, to go to sth 2 (extenderse, abarcar):
◊ la autopista va desde Madrid hasta Valencia the highway goes from Madrid to Valencia;
el período que va desde … hasta … the period from … to … 1 (marchar, desarrollarse):
◊ ¿cómo va el nuevo trabajo? how's the new job going?;
va de mal en peor it's going from bad to worse; ¿cómo te va? how's it going?, how are things? (colloq), what's up? (AmE colloq); ¿cómo les fue en Italia? how was Italy?, how did you get on in Italy?; me fue mal/bien en el examen I did badly/well in the exam; ¡que te vaya bien! all the best!, take care!; ¡que te vaya bien (en) el examen! good luck in the exam 2 ( en competiciones):
◊ ¿cómo van? — 3-1 what's the score? — 3-1;
voy ganando yo I'm ahead, I'm winning 3 ( en el desarrollo de algo):
◊ ¿por dónde van en historia? where have you got (up) to in history?;
¿todavía vas por la página 20? are you still on page 20? 4 ( estar en camino):
◊ ¡vamos para viejos! we're getting on o old!;
va para los cincuenta she's going on fifty; ya va para dos años que … it's getting on for two years since … 5 (sumar, hacer):
◊ ya van tres veces que te lo digo this is the third time I've told you;
con este van seis six, counting this one 6 ( haber transcurrido): en lo que va del or (Esp) de año/mes so far this year/month 1 ( deber colocarse) to go;
◊ ¿dónde van las toallas? where do the towels go?;
¡qué va! (fam): ¿has terminado? — ¡qué va! have you finished? — you must be joking!; ¿se disgustó? — ¡qué va! did she get upset? — not at all!; vamos a perder el avión — ¡qué va! we're going to miss the plane — no way! 2
a) ( combinar) irán con algo to go with sth

b) (sentar bien, convenir) (+ me/te/le etc):

◊ el negro no te va bien black doesn't suit you;
te iráná bien un descanso a rest will do you good 3 (Méx) (tomar partido por, apoyar) iránle a algo/algn to support sth/sb;
◊ le va al equipo peruano he supports the Peruvian team
1
◊ vamos

a) (expresando incredulidad, fastidio):

◊ ¡vamos! ¿eso quién se lo va a creer? come off it o come on! who do you think's going to believe that?

b) (intentando tranquilizar, animar, dar prisa):

◊ vamos, mujer, dile algo go on, say something to him;
¡vamos, date prisa! come on, hurry up!
c) (al aclarar, resumir):

◊ eso sería un disparate, vamos, digo yo that would be a stupid thing to do, well, that's what I think anyway;
vamos, que no es una persona de fiar basically, he's not very trustworthy; es mejor que el otro, vamos it's better than the other one, anyway 2
◊ vaya

a) (expresando sorpresa, contrariedad):

◊ ¡vaya! ¡tú por aquí! what a surprise! what are you doing here?;
¡vaya! ¡se ha vuelto a caer! oh no o (colloq) damn! it's fallen over again!
b) (Esp) ( para enfatizar):

◊ ¡vaya cochazo! what a car!
irán v aux irán a + inf: 1
a) (para expresar tiempo futuro, propósito) to be going to + inf;

◊ voy a estudiar medicina I'm going to study medicine;
va a hacer dos años que … it's getting on for two years since …
b) (en propuestas, sugerencias):

◊ vamos a ver ¿cómo dices que te llamas? now then, what did you say your name was?;
bueno, vamos a trabajar all right, let's get to work 2 (al prevenir, hacer recomendaciones):
◊ que no se te vaya a caer make sure you don't drop it;
cuidado, no te vayas a caer mind you don't fall (colloq); lleva el paraguas, no vaya a ser que llueva take the umbrella, in case it rains 3 ( expresando un proceso paulatino):
◊ poco a poco irá aprendiendo she'll learn little by little;
ya puedes irán haciéndote a la idea you'd better get used to the idea; la situación ha ido empeorando the situation has been getting worse and worse irse verbo pronominal 1 ( marcharse) to leave;
◊ ¿por qué te vas tan temprano? why are you leaving o going so soon?;
vámonos let's go; bueno, me voy right then, I'm taking off (AmE) o (BrE) I'm off; no te vayas don't go; vete a la cama go to bed; se fue de casa/de la empresa she left home/the company; vete de aquí get out of here; se han ido de viaje they're away, they've gone away 2 (consumirse, gastarse):
◊ ¡cómo se va el dinero! I don't know where the money goes!;
se me va medio sueldo en el alquiler half my salary goes on the rent 3 ( desaparecer) [mancha/dolor] to go;
◊ se ha ido la luz the electricity's gone off;
(+ me/te/le etc)
◊ ¿se te ha ido el dolor de cabeza? has your headache gone?
4 (salirse, escaparse) [líquido/gas] to escape;
◊ se le está yendo el aire al globo the balloon's losing air o going down
5 (caerse, perder el equilibrio) (+ compl):
◊ iránse de boca/espaldas to fall flat on one's face/back;
me iba para atrás I was falling backwards; frenó y nos fuimos todos para adelante he braked and we all went flying forwards
Irán sustantivo masculino Iran
ir
I verbo intransitivo
1 (dirigirse a un lugar) to go: ¡vamos!, let's go!
voy a París, I'm going to Paris ➣ Ver nota en go
2 (acudir regularmente) to go: va al colegio, he goes to school
van a misa, they go to church
3 (conducir a) to lead, go to: el sendero va a la mina, the path goes to the mine
esta carretera va a Londres, this road leads to London
4 (abarcar) to cover: la finca va desde la alambrada al camino, the estate extends from the wire fence to the path
las lecciones que van desde la página 1 a la 53, the lessons on pages 1 to 53
5 (guardarse habitualmente) va al lado de éste, it goes beside this one
6 (mantener una posición) to be: va el primero, he's in first place
7 (tener un estado de ánimo, una apariencia) to be: iba furioso/radiante, he was furious/radiant
vas muy guapa, you look very smart o pretty
8 (desenvolverse) ¿cómo te va?, how are things? o how are you doing?
¿cómo te va en el nuevo trabajo?, how are you getting on in your new job?
9 (funcionar) to work (properly): el reloj no va, the clock doesn't go o work
10 (sentar bien) to suit: ese corte de pelo no te va nada, that haircut doesn't suit you at all
11 (combinar) to match, go: el rojo no va con el celeste, red doesn't go with pale blue
12 (vestir) to wear
ir con abrigo, to wear a coat
ir de negro/de uniforme, to be dressed in black/in uniform
la niña irá de enfermera, the little girl will dress up as a nurse
13 fam (importar, concernir) to concern: eso va por ti también, and the same goes for you
ni me va ni me viene, I don't care one way or the other
14 (apostar) to bet: va un café a que no viene, I bet a coffee that he won't come
15 (ir + de) fam (comportarse de cierto modo) to act
ir de listo por la vida, to be a smart ass (tratar) to be about: ¿de qué va la película?, what's the film about?
16 (ir + detrás de) to be looking for: hace tiempo que voy detrás de un facsímil de esa edición, I've been after a facsimile of that edition for a long time
17 (ir + por) ir por la derecha, to keep (to the) right (ir a buscar) ve por agua, go and fetch some water (haber llegado) voy por la página noventa, I've got as far as page ninety
18 (ir + para) (tener casi, estar cercano a) va para los cuarenta, she's getting on for forty
ya voy para viejo, I'm getting old (encaminarse a) iba para ingeniero, she was studying to be an engineer
este niño va para médico, this boy's going to become a doctor
II verbo auxiliar
1 (ir + gerundio) va mejorando, he's improving
ir caminando, to go on foot
2 (ir + pp) ya van estrenadas tres películas de Almodóvar, three films by Almodovar have already been released
3 ( ir a + infinitivo) iba a decir que, I was going to say that
va a esquiar, she goes skiing
va a nevar, it's going to snow
vas a caerte, you'll fall Locuciones: a eso iba, I was coming to that
¡ahí va!, catch!
en lo que va de año, so far this year
¡qué va!, of course not! o nothing of the sort!
¡vamos a ver!, let's see!
van a lo suyo, they look after their own interests
¡vaya!, fancy that
¡vaya cochazo!, what a car!
ir a parar, to end up ' Irán' also found in these entries: Spanish: sí English: Iran

Iran

tr[ɪ'rɑːn]

noun

1 Irán

Iran

n.

• Irán s.m.

ɪ'rɑːn, ɪ'ræn
noun Irán m

[ɪ'rɑːn]
N Irán m
* * *
[ɪ'rɑːn, ɪ'ræn]
noun Irán m

English-spanish dictionary > Iran
19 VA

Del verbo ir: ( conjugate ir) \ \
va es: \ \
3ª persona singular (él/ella/usted) presente indicativo
Multiple Entries: ir va
ir ( conjugate ir) verbo intransitivo 1
a) (trasladarse, desplazarse) to go;

◊ va en taxi to go by taxi;
iban a caballo/a pie they were on horseback/on foot; va por mar to go by sea; ¡Fernando! — ¡voy! Fernando! — (just) coming! o I'll be right there!; el va y venir de los invitados the coming and going of the guests; vamos a casa let's go home; ¿adónde va este tren? where's this train going (to)?; va de compras/de caza to go shopping/hunting; ya vamos para allá we're on our way; ¿por dónde se va a …? how do you get to …?; va por or (Esp) a por algo/algn to go to get sth/sb; voy (a) por pan I'm going to get some bread
b) ( asistir) to go to;

◊ voy a clases nocturnas I go to evening classes;
ya va al colegio she's already at school 2 ( expresando propósito) va a + inf:
◊ ¿has ido a verla? have you been to see her?;
ve a ayudarla go and help her; ver tb va v aux 1 3 (al arrojar algo, arrojarse):
◊ tírame la llave — ¡allá va! throw me the key — here you are o there you go!;
tírate del trampolín — ¡allá voy! jump off the board! — here I go/come! 4 [ comentario]:
◊ no iba con mala intención it wasn't meant unkindly;
eso va por ti también that goes for you too, and the same goes for you 1 (+ compl) ( sin énfasis en el movimiento):
◊ iban cantando por el camino they sang as they went along;
¿van cómodos? are you comfortable?; íbamos sentados we were sitting down; vas muy cargada you have a lot to carry; yo iba a la cabeza I was in the lead 2 ( refiriéndose al atuendo):
◊ iban de largo they wore long dresses;
voy a va de Drácula I'm going to go as Dracula; iba de verde she was dressed in green 3 ( en calidad de) va de algo to go (along) as sth;
◊ yo fui de intérprete I went along as interpreter
1 [camino/sendero] ( llevar) va a algo to lead to sth, to go to sth 2 (extenderse, abarcar):
◊ la autopista va desde Madrid hasta Valencia the highway goes from Madrid to Valencia;
el período que va desde … hasta … the period from … to … 1 (marchar, desarrollarse):
◊ ¿cómo va el nuevo trabajo? how's the new job going?;
va de mal en peor it's going from bad to worse; ¿cómo te va? how's it going?, how are things? (colloq), what's up? (AmE colloq); ¿cómo les fue en Italia? how was Italy?, how did you get on in Italy?; me fue mal/bien en el examen I did badly/well in the exam; ¡que te vaya bien! all the best!, take care!; ¡que te vaya bien (en) el examen! good luck in the exam 2 ( en competiciones):
◊ ¿cómo van? — 3-1 what's the score? — 3-1;
voy ganando yo I'm ahead, I'm winning 3 ( en el desarrollo de algo):
◊ ¿por dónde van en historia? where have you got (up) to in history?;
¿todavía vas por la página 20? are you still on page 20? 4 ( estar en camino):
◊ ¡vamos para viejos! we're getting on o old!;
va para los cincuenta she's going on fifty; ya va para dos años que … it's getting on for two years since … 5 (sumar, hacer):
◊ ya van tres veces que te lo digo this is the third time I've told you;
con este van seis six, counting this one 6 ( haber transcurrido): en lo que va del or (Esp) de año/mes so far this year/month 1 ( deber colocarse) to go;
◊ ¿dónde van las toallas? where do the towels go?;
¡qué va! (fam): ¿has terminado? — ¡qué va! have you finished? — you must be joking!; ¿se disgustó? — ¡qué va! did she get upset? — not at all!; vamos a perder el avión — ¡qué va! we're going to miss the plane — no way! 2
a) ( combinar) va con algo to go with sth

b) (sentar bien, convenir) (+ me/te/le etc):

◊ el negro no te va bien black doesn't suit you;
te vaá bien un descanso a rest will do you good 3 (Méx) (tomar partido por, apoyar) vale a algo/algn to support sth/sb;
◊ le va al equipo peruano he supports the Peruvian team
1
◊ vamos

a) (expresando incredulidad, fastidio):

◊ ¡vamos! ¿eso quién se lo va a creer? come off it o come on! who do you think's going to believe that?

b) (intentando tranquilizar, animar, dar prisa):

◊ vamos, mujer, dile algo go on, say something to him;
¡vamos, date prisa! come on, hurry up!
c) (al aclarar, resumir):

◊ eso sería un disparate, vamos, digo yo that would be a stupid thing to do, well, that's what I think anyway;
vamos, que no es una persona de fiar basically, he's not very trustworthy; es mejor que el otro, vamos it's better than the other one, anyway 2
◊ vaya

a) (expresando sorpresa, contrariedad):

◊ ¡vaya! ¡tú por aquí! what a surprise! what are you doing here?;
¡vaya! ¡se ha vuelto a caer! oh no o (colloq) damn! it's fallen over again!
b) (Esp) ( para enfatizar):

◊ ¡vaya cochazo! what a car!
va v aux va a + inf: 1
a) (para expresar tiempo futuro, propósito) to be going to + inf;

◊ voy a estudiar medicina I'm going to study medicine;
va a hacer dos años que … it's getting on for two years since …
b) (en propuestas, sugerencias):

◊ vamos a ver ¿cómo dices que te llamas? now then, what did you say your name was?;
bueno, vamos a trabajar all right, let's get to work 2 (al prevenir, hacer recomendaciones):
◊ que no se te vaya a caer make sure you don't drop it;
cuidado, no te vayas a caer mind you don't fall (colloq); lleva el paraguas, no vaya a ser que llueva take the umbrella, in case it rains 3 ( expresando un proceso paulatino):
◊ poco a poco irá aprendiendo she'll learn little by little;
ya puedes va haciéndote a la idea you'd better get used to the idea; la situación ha ido empeorando the situation has been getting worse and worse irse verbo pronominal 1 ( marcharse) to leave;
◊ ¿por qué te vas tan temprano? why are you leaving o going so soon?;
vámonos let's go; bueno, me voy right then, I'm taking off (AmE) o (BrE) I'm off; no te vayas don't go; vete a la cama go to bed; se fue de casa/de la empresa she left home/the company; vete de aquí get out of here; se han ido de viaje they're away, they've gone away 2 (consumirse, gastarse):
◊ ¡cómo se va el dinero! I don't know where the money goes!;
se me va medio sueldo en el alquiler half my salary goes on the rent 3 ( desaparecer) [mancha/dolor] to go;
◊ se ha ido la luz the electricity's gone off;
(+ me/te/le etc)
◊ ¿se te ha ido el dolor de cabeza? has your headache gone?
4 (salirse, escaparse) [líquido/gas] to escape;
◊ se le está yendo el aire al globo the balloon's losing air o going down
5 (caerse, perder el equilibrio) (+ compl):
◊ vase de boca/espaldas to fall flat on one's face/back;
me iba para atrás I was falling backwards; frenó y nos fuimos todos para adelante he braked and we all went flying forwards
va,
◊ vas, etc see ir

ir
I verbo intransitivo
1 (dirigirse a un lugar) to go: ¡vamos!, let's go!
voy a París, I'm going to Paris ➣ Ver nota en go
2 (acudir regularmente) to go: va al colegio, he goes to school
van a misa, they go to church
3 (conducir a) to lead, go to: el sendero va a la mina, the path goes to the mine
esta carretera va a Londres, this road leads to London
4 (abarcar) to cover: la finca va desde la alambrada al camino, the estate extends from the wire fence to the path
las lecciones que van desde la página 1 a la 53, the lessons on pages 1 to 53
5 (guardarse habitualmente) va al lado de éste, it goes beside this one
6 (mantener una posición) to be: va el primero, he's in first place
7 (tener un estado de ánimo, una apariencia) to be: iba furioso/radiante, he was furious/radiant
vas muy guapa, you look very smart o pretty
8 (desenvolverse) ¿cómo te va?, how are things? o how are you doing?
¿cómo te va en el nuevo trabajo?, how are you getting on in your new job?
9 (funcionar) to work (properly): el reloj no va, the clock doesn't go o work
10 (sentar bien) to suit: ese corte de pelo no te va nada, that haircut doesn't suit you at all
11 (combinar) to match, go: el rojo no va con el celeste, red doesn't go with pale blue
12 (vestir) to wear
ir con abrigo, to wear a coat
ir de negro/de uniforme, to be dressed in black/in uniform
la niña irá de enfermera, the little girl will dress up as a nurse
13 fam (importar, concernir) to concern: eso va por ti también, and the same goes for you
ni me va ni me viene, I don't care one way or the other
14 (apostar) to bet: va un café a que no viene, I bet a coffee that he won't come
15 (ir + de) fam (comportarse de cierto modo) to act
ir de listo por la vida, to be a smart ass (tratar) to be about: ¿de qué va la película?, what's the film about?
16 (ir + detrás de) to be looking for: hace tiempo que voy detrás de un facsímil de esa edición, I've been after a facsimile of that edition for a long time
17 (ir + por) ir por la derecha, to keep (to the) right (ir a buscar) ve por agua, go and fetch some water (haber llegado) voy por la página noventa, I've got as far as page ninety
18 (ir + para) (tener casi, estar cercano a) va para los cuarenta, she's getting on for forty
ya voy para viejo, I'm getting old (encaminarse a) iba para ingeniero, she was studying to be an engineer
este niño va para médico, this boy's going to become a doctor
II verbo auxiliar
1 (ir + gerundio) va mejorando, he's improving
ir caminando, to go on foot
2 (ir + pp) ya van estrenadas tres películas de Almodóvar, three films by Almodovar have already been released
3 ( ir a + infinitivo) iba a decir que, I was going to say that
va a esquiar, she goes skiing
va a nevar, it's going to snow
vas a caerte, you'll fall Locuciones: a eso iba, I was coming to that
¡ahí va!, catch!
en lo que va de año, so far this year
¡qué va!, of course not! o nothing of the sort!
¡vamos a ver!, let's see!
van a lo suyo, they look after their own interests
¡vaya!, fancy that
¡vaya cochazo!, what a car!
ir a parar, to end up 'va' also found in these entries: Spanish: abrigada - abrigado - allá - amarrar - atrasada - atrasado - aviar - botija - chutar - clara - claro - como - contraluz - contrapartida - correligionaria - correligionario - costar - cuentagotas - dar - decente - decir - despedir - dónde - drogodependencia - elemento - enfermar - ese - esperar - estratega - explosión - extemporánea - extemporáneo - fortificación - ir - hispanista - hombre - homologación - igual - irse - larga - largo - lazada - menda - mentalizarse - metálica - metálico - niña - niño - nublarse - oscurecerse English: abroad - accustom - admit - advise - afraid - after - anywhere - appreciate - as - ask - averse - avoid - ban - bar - bear - bluster - bomb - boulevard - bound - bovine - burn out - certain - choose - close - conduct - conjunctivitis - deny - device - devise - devour - devout - directly - disavow - divide - divine - divorce - do - doing - dread - enjoy - escape - essay - excuse - expand - expect - finish - flu - flunk - focus - freeze

noun = Virginia

(US)
1.

ABBR
= Virginia
2.

N ABBR
= Veterans Administration
* * *

noun = Virginia

English-spanish dictionary > VA
20 van

noun

(a vehicle for carrying goods on roads or railways: He drives a van; (also adjective) a van-driver; a vanload of waste paper.) camioneta

van n furgoneta / camioneta

Del verbo ir: ( conjugate ir) \ \
van es: \ \
3ª persona plural (ellos/ellas/ustedes) presente indicativo
Multiple Entries: ir van
ir ( conjugate ir) verbo intransitivo 1
a) (trasladarse, desplazarse) to go;

◊ van en taxi to go by taxi;
iban a caballo/a pie they were on horseback/on foot; van por mar to go by sea; ¡Fernando! — ¡voy! Fernando! — (just) coming! o I'll be right there!; el van y venir de los invitados the coming and going of the guests; vamos a casa let's go home; ¿adónde va este tren? where's this train going (to)?; van de compras/de caza to go shopping/hunting; ya vamos para allá we're on our way; ¿por dónde se va a …? how do you get to …?; van por or (Esp) a por algo/algn to go to get sth/sb; voy (a) por pan I'm going to get some bread
b) ( asistir) to go to;

◊ voy a clases nocturnas I go to evening classes;
ya va al colegio she's already at school 2 ( expresando propósito) van a + inf:
◊ ¿has ido a verla? have you been to see her?;
ve a ayudarla go and help her; ver tb van v aux 1 3 (al arrojar algo, arrojarse):
◊ tírame la llave — ¡allá va! throw me the key — here you are o there you go!;
tírate del trampolín — ¡allá voy! jump off the board! — here I go/come! 4 [ comentario]:
◊ no iba con mala intención it wasn't meant unkindly;
eso va por ti también that goes for you too, and the same goes for you 1 (+ compl) ( sin énfasis en el movimiento):
◊ iban cantando por el camino they sang as they went along;
¿van cómodos? are you comfortable?; íbamos sentados we were sitting down; vas muy cargada you have a lot to carry; yo iba a la cabeza I was in the lead 2 ( refiriéndose al atuendo):
◊ iban de largo they wore long dresses;
voy a van de Drácula I'm going to go as Dracula; iba de verde she was dressed in green 3 ( en calidad de) van de algo to go (along) as sth;
◊ yo fui de intérprete I went along as interpreter
1 [camino/sendero] ( llevar) van a algo to lead to sth, to go to sth 2 (extenderse, abarcar):
◊ la autopista va desde Madrid hasta Valencia the highway goes from Madrid to Valencia;
el período que va desde … hasta … the period from … to … 1 (marchar, desarrollarse):
◊ ¿cómo va el nuevo trabajo? how's the new job going?;
va de mal en peor it's going from bad to worse; ¿cómo te va? how's it going?, how are things? (colloq), what's up? (AmE colloq); ¿cómo les fue en Italia? how was Italy?, how did you get on in Italy?; me fue mal/bien en el examen I did badly/well in the exam; ¡que te vaya bien! all the best!, take care!; ¡que te vaya bien (en) el examen! good luck in the exam 2 ( en competiciones):
◊ ¿cómo van? — 3-1 what's the score? — 3-1;
voy ganando yo I'm ahead, I'm winning 3 ( en el desarrollo de algo):
◊ ¿por dónde van en historia? where have you got (up) to in history?;
¿todavía vas por la página 20? are you still on page 20? 4 ( estar en camino):
◊ ¡vamos para viejos! we're getting on o old!;
va para los cincuenta she's going on fifty; ya va para dos años que … it's getting on for two years since … 5 (sumar, hacer):
◊ ya van tres veces que te lo digo this is the third time I've told you;
con este van seis six, counting this one 6 ( haber transcurrido): en lo que va del or (Esp) de año/mes so far this year/month 1 ( deber colocarse) to go;
◊ ¿dónde van las toallas? where do the towels go?;
¡qué va! (fam): ¿has terminado? — ¡qué va! have you finished? — you must be joking!; ¿se disgustó? — ¡qué va! did she get upset? — not at all!; vamos a perder el avión — ¡qué va! we're going to miss the plane — no way! 2
a) ( combinar) van con algo to go with sth

b) (sentar bien, convenir) (+ me/te/le etc):

◊ el negro no te va bien black doesn't suit you;
te vaná bien un descanso a rest will do you good 3 (Méx) (tomar partido por, apoyar) vanle a algo/algn to support sth/sb;
◊ le va al equipo peruano he supports the Peruvian team
1
◊ vamos

a) (expresando incredulidad, fastidio):

◊ ¡vamos! ¿eso quién se lo va a creer? come off it o come on! who do you think's going to believe that?

b) (intentando tranquilizar, animar, dar prisa):

◊ vamos, mujer, dile algo go on, say something to him;
¡vamos, date prisa! come on, hurry up!
c) (al aclarar, resumir):

◊ eso sería un disparate, vamos, digo yo that would be a stupid thing to do, well, that's what I think anyway;
vamos, que no es una persona de fiar basically, he's not very trustworthy; es mejor que el otro, vamos it's better than the other one, anyway 2
◊ vaya

a) (expresando sorpresa, contrariedad):

◊ ¡vaya! ¡tú por aquí! what a surprise! what are you doing here?;
¡vaya! ¡se ha vuelto a caer! oh no o (colloq) damn! it's fallen over again!
b) (Esp) ( para enfatizar):

◊ ¡vaya cochazo! what a car!
van v aux van a + inf: 1
a) (para expresar tiempo futuro, propósito) to be going to + inf;

◊ voy a estudiar medicina I'm going to study medicine;
va a hacer dos años que … it's getting on for two years since …
b) (en propuestas, sugerencias):

◊ vamos a ver ¿cómo dices que te llamas? now then, what did you say your name was?;
bueno, vamos a trabajar all right, let's get to work 2 (al prevenir, hacer recomendaciones):
◊ que no se te vaya a caer make sure you don't drop it;
cuidado, no te vayas a caer mind you don't fall (colloq); lleva el paraguas, no vaya a ser que llueva take the umbrella, in case it rains 3 ( expresando un proceso paulatino):
◊ poco a poco irá aprendiendo she'll learn little by little;
ya puedes van haciéndote a la idea you'd better get used to the idea; la situación ha ido empeorando the situation has been getting worse and worse irse verbo pronominal 1 ( marcharse) to leave;
◊ ¿por qué te vas tan temprano? why are you leaving o going so soon?;
vámonos let's go; bueno, me voy right then, I'm taking off (AmE) o (BrE) I'm off; no te vayas don't go; vete a la cama go to bed; se fue de casa/de la empresa she left home/the company; vete de aquí get out of here; se han ido de viaje they're away, they've gone away 2 (consumirse, gastarse):
◊ ¡cómo se va el dinero! I don't know where the money goes!;
se me va medio sueldo en el alquiler half my salary goes on the rent 3 ( desaparecer) [mancha/dolor] to go;
◊ se ha ido la luz the electricity's gone off;
(+ me/te/le etc)
◊ ¿se te ha ido el dolor de cabeza? has your headache gone?
4 (salirse, escaparse) [líquido/gas] to escape;
◊ se le está yendo el aire al globo the balloon's losing air o going down
5 (caerse, perder el equilibrio) (+ compl):
◊ vanse de boca/espaldas to fall flat on one's face/back;
me iba para atrás I was falling backwards; frenó y nos fuimos todos para adelante he braked and we all went flying forwards
van see
◊ ir

ir
I verbo intransitivo
1 (dirigirse a un lugar) to go: ¡vamos!, let's go!
voy a París, I'm going to Paris ➣ Ver nota en go
2 (acudir regularmente) to go: va al colegio, he goes to school
van a misa, they go to church
3 (conducir a) to lead, go to: el sendero va a la mina, the path goes to the mine
esta carretera va a Londres, this road leads to London
4 (abarcar) to cover: la finca va desde la alambrada al camino, the estate extends from the wire fence to the path
las lecciones que van desde la página 1 a la 53, the lessons on pages 1 to 53
5 (guardarse habitualmente) va al lado de éste, it goes beside this one
6 (mantener una posición) to be: va el primero, he's in first place
7 (tener un estado de ánimo, una apariencia) to be: iba furioso/radiante, he was furious/radiant
vas muy guapa, you look very smart o pretty
8 (desenvolverse) ¿cómo te va?, how are things? o how are you doing?
¿cómo te va en el nuevo trabajo?, how are you getting on in your new job?
9 (funcionar) to work (properly): el reloj no va, the clock doesn't go o work
10 (sentar bien) to suit: ese corte de pelo no te va nada, that haircut doesn't suit you at all
11 (combinar) to match, go: el rojo no va con el celeste, red doesn't go with pale blue
12 (vestir) to wear
ir con abrigo, to wear a coat
ir de negro/de uniforme, to be dressed in black/in uniform
la niña irá de enfermera, the little girl will dress up as a nurse
13 fam (importar, concernir) to concern: eso va por ti también, and the same goes for you
ni me va ni me viene, I don't care one way or the other
14 (apostar) to bet: va un café a que no viene, I bet a coffee that he won't come
15 (ir + de) fam (comportarse de cierto modo) to act
ir de listo por la vida, to be a smart ass (tratar) to be about: ¿de qué va la película?, what's the film about?
16 (ir + detrás de) to be looking for: hace tiempo que voy detrás de un facsímil de esa edición, I've been after a facsimile of that edition for a long time
17 (ir + por) ir por la derecha, to keep (to the) right (ir a buscar) ve por agua, go and fetch some water (haber llegado) voy por la página noventa, I've got as far as page ninety
18 (ir + para) (tener casi, estar cercano a) va para los cuarenta, she's getting on for forty
ya voy para viejo, I'm getting old (encaminarse a) iba para ingeniero, she was studying to be an engineer
este niño va para médico, this boy's going to become a doctor
II verbo auxiliar
1 (ir + gerundio) va mejorando, he's improving
ir caminando, to go on foot
2 (ir + pp) ya van estrenadas tres películas de Almodóvar, three films by Almodovar have already been released
3 ( ir a + infinitivo) iba a decir que, I was going to say that
va a esquiar, she goes skiing
va a nevar, it's going to snow
vas a caerte, you'll fall Locuciones: a eso iba, I was coming to that
¡ahí va!, catch!
en lo que va de año, so far this year
¡qué va!, of course not! o nothing of the sort!
¡vamos a ver!, let's see!
van a lo suyo, they look after their own interests
¡vaya!, fancy that
¡vaya cochazo!, what a car!
ir a parar, to end up ' van' also found in these entries: Spanish: abrir - adorno - anillo - atizar - cabeza - camioneta - celular - compromisaria - compromisario - confiada - confiado - cuantificar - editar - empapelar - entablar - fábula - ir - furgón - furgoneta - grafológica - grafológico - grúa - intervenir - parecerse - permitirse - reparto - Tiro - vagón - viaje - antes - aspecto - cabús - camión - cámper - cargar - combi - cosa - cuyo - descuidar - empatar - entrar - ganar - iglesia - igual - igualado - jalar - madrina - mudanza - operar - parejo English: anniversary - anything - back away - badly - ballot - bank - concrete - decision - delivery truck - delivery van - enact - erect - execute - exhibit - flare up - form - free rein - from - gory - homework - insulate - liquidate - look up - moving van - paper - polygraph - removal van - score - series - stock up - surveillance - trend - up-to-date - uphold - van - vote - walking pace - wind - air - all - arrangement - bound - call - delivery - everywhere - get - go - guard - hand - jump

van

tr[væn]

noun

1 camioneta, furgoneta

2 SMALLBRITISH ENGLISH/SMALL (on train) furgón nombre masculino

————————

van

tr[væn]

phrase in the van

1 formal use en la vanguardia

van ['væn] vanguard

van n

: furgoneta f, camioneta f

van

n.

• camioneta s.f.

• furgoneta s.f.

• furgón s.m.

• vanguardia s.f.

væn
noun

a) ( Auto) furgoneta f, camioneta f, vagoneta f (Méx)

b) (BrE Rail) furgón m

I [væn]
1.

N (Brit) (Aut) camioneta f, furgoneta f ; (for removals) camión m de mudanzas; (Brit) (Rail) furgón m

2.

CPD

van driver N — conductor(a) m / f de camioneta

van pool N — (US) parque m (móvil) de furgonetas

II

[væn]
N (Mil) (also fig) vanguardia f
to be in the van — ir a la vanguardia

to be in the van of progress — estar en la vanguardia del progreso

* * *
[væn]
noun

a) ( Auto) furgoneta f, camioneta f, vagoneta f (Méx)

b) (BrE Rail) furgón m

English-spanish dictionary > van

Страницы

См. также в других словарях:

skiing — /skee ing/, n. the act or sport of gliding on skis. [1890 95; SKI + ING1] * * * I Sport and mode of transportation involving moving over snow on a pair of long flat runners (skis) attached to shoes or boots. Skiing was born in northern Europe;… … Universalium
Skiing in New South Wales — The Kosciuszko Main Range Skiing in New South Wales takes place in the high country of the Snowy Mountains of New South Wales during the Southern Hemisphere winter. Skiing began in Australia at the goldrush town of Kiandra, New South Wales around … Wikipedia
Skiing — This article is about snow skiing. For water skiing, see water skiing. For other related articles, see ski (disambiguation). Alpine skier carving a turn Skiing is a recreational activity using skis as equipment for traveling over snow. Skis are… … Wikipedia
History of skiing — Skiing, or traveling over snow on wooden runners, has a recorded history of almost five millennia. Ancient history The first hints to the existence of skis are on 4500 to 5000 year old rock drawings, e.g. at Rødøy in Norway (discovered 1933) or… … Wikipedia
Alpine skiing — Alpine ski slope Highest governing body International Ski Federation Nickname(s) Downhill Sliding First played 1861, Kiandra, Aus … Wikipedia
Cross-country skiing — Priit Narusk in the qualification for the Tour de Ski in Prague. Nickname(s) XC skiing Characteristics Categorization Outdoor or indoor in ski tunn … Wikipedia
Telemark skiing — is a term used for skiing using the Telemark turn, which is a technique invented by Norwegian Sondre Norheim. It is also known as free heel skiing. Unlike alpine skiing equipment, the skis used for telemarking have a binding that only connects… … Wikipedia
Newschool skiing — is a type of alpine skiing which involves advanced tricks, jumps, and terrain park features, such as rails. This form of skiing resulted from a combination of the growth in popularity of snowboarding as well as the progression of Freestyle skiing … Wikipedia
Roller skiing — Roller skis. Roller skiing is a non snow equivalent to cross country skiing. Emulating skis, elongated inline skates, with wheels at the ends, are used on tarmac. The skating/skiing action is very similar to actual cross country skiing on snow.… … Wikipedia
Barefoot skiing — is water skiing behind a motorboat without the use of water skis, commonly referred to as barefooting . Barefooting requires the skier to travel at higher speeds than conventional water skiing. History of barefooting Barefoot water skiing… … Wikipedia
Mogul skiing — Moguls (At Sugarbush, VT) Mogul skiing is a type of freestyle skiing where skiers ski terrain characterized by a large number of different bumps, or moguls. Contents 1 Moguls … Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

do some skiing

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на все языки

do some skiing

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: